ECLI:NL:CRVB:2004:AR2584

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 september 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/1266 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • K.J.S. Spaas
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAO-uitkering en de medische en arbeidskundige grondslag voor de schatting

In deze zaak gaat het om de herziening van de WAO-uitkering van appellante, die in hoger beroep is gekomen tegen een besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De herziening van de uitkering, die oorspronkelijk was vastgesteld op een mate van arbeidsongeschiktheid van 55 tot 65%, werd door gedaagde verlaagd naar 15 tot 25%. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, waarna de rechtbank Haarlem het beroep ongegrond verklaarde. Appellante heeft vervolgens hoger beroep ingesteld, vertegenwoordigd door haar advocaat, mr. M. Verkijk.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 27 juli 2004. De Raad moest beoordelen of de rechtbank terecht had geoordeeld dat het bestreden besluit in rechte stand kon houden. De Raad concludeert dat de medische en arbeidskundige onderzoeken die zijn uitgevoerd, een adequate basis bieden voor de schatting van de arbeidsongeschiktheid van appellante. De Raad heeft de grieven van appellante tegen de medische grondslag van het bestreden besluit verworpen, omdat er geen aanwijzingen waren dat de vastgestelde belastbaarheid niet correct was. De verklaring van de psychiater A. Asgarali bood onvoldoende basis voor een ander oordeel.

Uiteindelijk bevestigt de Centrale Raad van Beroep de uitspraak van de rechtbank, waarbij het bestreden besluit in stand blijft. De Raad oordeelt dat er geen aanleiding is om nader medisch onderzoek te verrichten en dat de eigen opvatting van appellante over haar arbeidsongeschiktheid niet beslissend is voor de beoordeling. De uitspraak is gedaan door mr. K.J.S. Spaas, met J.W. Engelhart als griffier, en is openbaar uitgesproken op 7 september 2004.

Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R
03/1266 WAO
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellante], wonende te [woonplaats], appellante,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan het Lisv.
Bij besluit van 11 september 2001 heeft gedaagde de uitkering van appellante ingevolge de Wet op de arbeids- ongeschiktheidsverzekering (WAO), welke laatstelijk werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 55 tot 65% en werd uitbetaald naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 14% (bedoeld is 15 tot 25%), met ingang van 2 juli 2000 voortgezet voor een periode van vijf jaar.
Appellante heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 13 februari 2002, hierna: het bestreden besluit, heeft gedaagde dit bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard, in die zin dat de uitkering twee maanden plus een dag na 13 februari 2002 wordt herzien, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid wordt vastgesteld op 15 tot 25%.
De rechtbank Haarlem heeft bij uitspraak van 22 januari 2003, nr. Awb 02-454 WAO HV17G17K1, het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
Namens appellante is mr. M. Verkijk, advocaat te Haarlem, op bij aanvullend beroepschrift vermelde gronden van die uitspraak in hoger beroep gekomen.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft een nader stuk ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 27 juli 2004, waar voor appellante is verschenen mr. Verkijk, voornoemd, en waar namens gedaagde is verschenen mr. J.B. van der Horst, werkzaam bij het Uwv.
II. MOTIVERING
Aan de orde is de vraag of de Raad de rechtbank kan volgen in haar oordeel dat het bestreden besluit in rechte stand kan houden. Bij het bestreden besluit heeft gedaagde de mate van appellantes arbeidsongeschiktheid met ingang van 14 april 2002 vastgesteld op 15 tot 25%. De rechtbank heeft bij de in rubriek I genoemde uitspraak als haar oordeel gegeven dat er geen aanleiding is voor twijfel aan het oordeel van de verzekeringsartsen en dat het medisch en arbeidskundig onderzoek een adequate en toereikende grondslag voor de schatting bieden.
In hoger beroep heeft appellante grieven tegen de medische grondslag van het bestreden besluit aangevoerd. De Raad ziet deze grieven niet slagen. Hij overweegt als volgt.
Ten aanzien van de medische grondslag van het bestreden besluit is de Raad niet gebleken dat het door de bezwaarverzekeringsarts W. Ruitenberg in zijn rapport van 7 januari 2002 geaccordeerde belastbaarheidspatroon van appellante, zoals in de primaire fase opgesteld door de verzekeringsarts V.M. Nickolson, geen juiste weergave vormt van de bij haar ten tijde hier in geding bestaande medische beperkingen. De namens appellante overgelegde verklaring van de psychiater A. Asgarali, bij wie appellante sedert 22 februari 2002 onder behandeling is en door wie zij volgens de door haar op 10 januari 2003 ter zitting van de rechtbank afgelegde verklaring toen niet meer werd behandeld, biedt onvoldoende aanknopingspunten om tot een ander oordeel te komen of tot het instellen van nader medisch onderzoek, zoals namens appellante verzocht. Hieraan voegt de Raad nog toe dat op grond van het arbeidsongeschiktheidscriterium van de WAO niet beslissend is de eigen opvatting van een verzekerde dat hij of zij niet meer (volledig) kan werken.
Nu ook overigens in het licht van artikel 8:69 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geen aanleiding bestaat voor het oordeel dat het bestreden besluit in rechte geen stand kan houden, komt de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. K.J.S. Spaas in tegenwoordigheid van J.W. Engelhart als griffier en uitgesproken in het openbaar op 7 september 2004.
(get.) K.J.S. Spaas.
(get.) J.W. Engelhart.