ECLI:NL:CRVB:2004:AR2667

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 september 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02/5392 AAWAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Ch. van Voorst
  • Ch.J.G. Olde Kalter
  • M.S.E. Wulffraat-van Dijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de actualiteit van functies bij WAO-besluit

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen een uitspraak van de rechtbank Maastricht, waarin de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) betrokken is. De zaak betreft de vraag of de functies die ten grondslag liggen aan het WAO-besluit van appellante voldoende actueel zijn. Appellante, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. D. Grégoire, heeft aangevoerd dat het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd is en dat gedaagde niet heeft voldaan aan eerdere uitspraken van de Raad. De Raad heeft vastgesteld dat de schatting van de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante per 29 augustus 1997 gebaseerd was op functies die niet actueel waren en dat er eisen aan de vooropleiding werden gesteld die appellante niet kon voldoen. Echter, na beoordeling van de functiebeschrijvingen van de thans geselecteerde functies, concludeert de Raad dat deze functies ten tijde van het bestreden besluit wel degelijk actueel waren. De Raad heeft ook vastgesteld dat de geselecteerde functies in overeenstemming zijn met het opleidingsniveau van appellante, die een MAVO-diploma heeft. De Raad oordeelt dat de motivering van de bezwaararbeidsdeskundige zorgvuldig is en dat het bestreden besluit op een draagkrachtige motivering berust. De Raad bevestigt daarom de aangevallen uitspraak en verklaart het hoger beroep ongegrond.

Uitspraak

02/5392 AAWAO
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellante], wonende te [woonplaats], appellante,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan het Lisv.
Namens appellante heeft mr. D. Grégoire, advocaat te Sittard, op bij aanvullend beroepschrift ingediende gronden, hoger beroep ingesteld tegen een door de rechtbank Maastricht op 30 september 2002 (reg. nr. AWB 2001 / 1407 AAWAO Z) tussen partijen gegeven uitspraak, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 4 augustus 2004, waar appellante, met voorafgaand bericht, niet is verschenen en waar namens gedaagde is verschenen
mr. B. Drossaert, werkzaam bij het Uwv.
II. MOTIVERING
Bij besluit op bezwaar van 12 februari 1998 heeft gedaagde appellantes bezwaren tegen het besluit van 27 augustus 1997, waarbij haar per 29 augustus 1997 uitkering ingevolgde de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) is toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%, ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 30 mei 2001, nr. 98/8088 AAW/WAO, heeft de Raad dit besluit vernietigd voor zover het betreft de arbeidskundige onderbouwing ervan.
Ter uitvoering van deze uitspraak heeft gedaagde op 19 oktober 2001 een nieuw besluit op bezwaar (hierna: het bestreden besluit) genomen, waarbij de mate van arbeidsongeschikt van appellante bij einde wachttijd ongewijzigd is vastgesteld op
15 tot 25%. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
Namens appellante is in hoger beroep aangevoerd dat gedaagde niet aan voormelde uitspraak van de Raad heeft voldaan en dat het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd.
De Raad overweegt als volgt.
Gelet op voormelde uitspraak van de Raad berustte de schatting van appellantes mate van arbeidsongeschiktheid per 29 augustus 1997 op functies die onvoldoende actueel waren, werden in enkele functies eisen gesteld aan de vooropleiding waaraan appellante vanwege de door haar gevolgde opleiding niet kon voldoen en was bij de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante ten onrechte uitgegaan van het uurloon dat een 23-jarige met de geselecteerde functies zou verdienen.
Uit de functiebeschrijvingen van de aan het thans bestreden besluit ten grondslag gelegde functies blijkt dat alle thans geselecteerde functies ten tijde in geding voldoende actueel waren. Gelet daarop zijn er 8 functies, vallend onder 6 Fb-codes, die ruim voldoende arbeidsplaatsen vertegenwoordigen, zodat de schatting wat dat aspect betreft ruim voldoende is onderbouwd.
Voorts geven alle functiebeschrijvingen van de voor appellante geselecteerde functies als opleidingseis MAVO niveau of lager aan. Appellante heeft een MAVO-diploma.
Alle geselecteerde functies zijn dan ook in overeenstemming met appellantes opleiding en konden voor de schatting worden gebruikt.
Bij het einde van de wachttijd was appellante ruim 22,5 jaar oud. Zij verdiende in de betrekking waarin zij is uitgevallen echter het loon van een 23-jarige. Gedaagde was bij de schatting ten onrechte uitgegaan van het loon dat een 23-jarige met de geselecteerde functies kon verdienen.
Bij brief van 30 augustus 2001 heeft de bezwaararbeidsdeskundige A.F.M. van Belkom bij de afdeling Functie Informatie Systeem (FIS) van het LISV te Amsterdam nagevraagd welke lonen een 22-jarige met de voor de berekening van de resterende verdiencapaciteit van appellante te gebruiken functies medewerker secr. klantencontacten, beeldschermtypiste, monteur koffiezetters en medisch secretaresse zou verdienen. In zijn brief van 1 oktober 2001 heeft het Hoofd van genoemde afdeling meegedeeld dat voor de functies medewerker secr. klantencontacten en medisch secretaresse het loon van een
22-jarige op 27 augustus 1997 gelijk was aan het loon van een 23-jarige. Voor de functie beeldschermtypiste was het uurloon van een 22-jarige destijds f 16,34 (incl. VT en
13e maand). Voor de functie monteur koffiezetters was het basismaandsalaris van een 22,5 jarige f 2562, bruto waaraan dienden te worden toegevoegd 8% vakantietoeslag en een 13e maand van 8,33%.
Uit de rapportage bezwaar arbeidsdeskundige van 9 oktober 2001 blijkt dat genoemde arbeidsdeskundige, op basis van de maandlonen van vorenvermelde drie functies, uitgaande van de functie medisch secretaresse als mediaan, het verlies aan verdiencapaciteit van appellante heeft berekend op 20,42%. De Raad ziet geen aanleiding dit percentage voor onjuist te houden.
De Raad is van oordeel dat genoemde bezwaararbeidsdeskundige de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante op zorgvuldige wijze heeft voorbereid en uitgebreid heeft gemotiveerd. Deze motivering is vermeld in het bestreden besluit.
De Raad ziet niet in wat nog meer van gedaagde had kunnen worden verwacht.
Gelet op het vorenstaande berust het thans bestreden besluit op een draagkrachtige motivering. Het hoger beroep slaagt dan ook niet en de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. Ch. van Voorst als voorzitter en mr. Ch.J.G. Olde Kalter en mr. M.S.E. Wulffraat-van Dijk als leden, in tegenwoordigheid van J.P. Grauss als griffier en uitgesproken in het openbaar op 15 september 2004.
(get.) Ch. van Voorst.
(get.) J.P. Grauss.
Gw