ECLI:NL:CRVB:2004:AR2668

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 september 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/6094 AWBZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Verzet
Rechters
  • M.I. 't Hooft
  • C.H.T.W. van Rooijen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijkverklaring van hoger beroep wegens niet tijdig betalen griffierecht

In deze zaak gaat het om het verzet van een opposant tegen de niet-ontvankelijkverklaring van zijn hoger beroep door de Centrale Raad van Beroep. De uitspraak van de Raad van 1 juni 2004 verklaarde het hoger beroep niet-ontvankelijk omdat het verschuldigde griffierecht niet binnen de gestelde termijn van vier weken was betaald. De opposant, wonende in Marokko, had zijn zwager verzocht om het griffierecht over te maken, maar dit was niet gebeurd. Tijdens de zitting op 8 september 2004 zijn beide partijen niet verschenen.

De Raad overweegt dat het risico van het niet tijdig betalen van het griffierecht volledig voor rekening komt van de partij die het hoger beroep instelt. De opposant heeft in zijn verzetschrift geen overtuigende argumenten aangedragen die zouden kunnen leiden tot de conclusie dat het verzuim hem niet kan worden tegengeworpen. De Raad concludeert dat er geen aanknopingspunten zijn gevonden in de argumenten van de opposant die de eerdere uitspraak zouden kunnen ondermijnen.

Gelet op deze overwegingen verklaart de Raad het verzet ongegrond, met toepassing van artikel 8:55, vijfde lid aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht. De Raad ziet geen aanleiding om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb, wat betekent dat er geen proceskosten worden toegewezen. De uitspraak wordt openbaar uitgesproken op 15 september 2004.

Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R
03/6094 AWBZ
U I T S P R A A K
met toepassing van artikel 21 van de Beroepswet in samenhang met artikel 8:55 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen:
[opposant], wonende te [woonplaats] (Marokko), opposant
en
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank, geopposeerde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Bij uitspraak van de Raad van 1 juni 2004 is het door opposant ingestelde hoger beroep tegen de tussen partijen gewezen uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 30 oktober 2003 niet-ontvankelijk verklaard. Tegen deze uitspraak van de Raad heeft opposant bij brief van 23 juni 2004 een verzetschrift ingediend.
Partijen zijn in de gelegenheid gesteld te worden gehoord ter zitting van 8 september 2004, waar partijen -zoals tevoren bericht- niet zijn verschenen.
II. MOTIVERING
In dit geding is de vraag aan de orde of de Raad opposant terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard in zijn hoger beroep.
De uitspraak van de Raad van 1 juni 2004 steunt kort samengevat hierop, dat het bij het instellen van het hoger beroep ingevolge artikel 22 van de Beroepswet verschuldigde griffierecht niet binnen de door de griffier bij aangetekende brief van 23 maart 2004 gestelde termijn van vier weken is betaald en dat op grond van de beschikbare gegevens redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat opposant niet in verzuim is geweest.
Opposant geeft in zijn verzetschrift aan dat hij zijn zwager heeft verzocht om het verschuldigde griffierecht over te maken maar dat dit helaas niet is gebeurd.
De Raad overweegt dat in situaties als de onderhavige het uitgangspunt geldt dat het risico van het “niet tijdig” betalen van het griffierecht volledig voor rekening komt van de partij die het hoger beroep instelt.
In aansluiting op hetgeen in de uitspraak van 1 juni 2004 is overwogen merkt de Raad op dat hij in hetgeen opposant in verzet heeft aangevoerd geen aanknopingspunten heeft gevonden welke kunnen leiden tot de conclusie dat opposant het verzuim niet kan worden tegengeworpen.
Gelet op het vorenstaande bestaat er aanleiding het verzet met toepassing van artikel 8:55, vijfde lid aanhef en onder b, van de Awb ongegrond te verklaren.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Verklaart het verzet ongegrond.
Aldus gegeven door mr. M.I. ‘t Hooft als voorzitter, in tegenwoordigheid van
C.H.T.W. van Rooijen als griffier, en uitgesproken in het openbaar op
15 september 2004.
(get.) M.I. ‘t Hooft.
(get.) C.H.T.W. van Rooijen.
MvK14094