ECLI:NL:CRVB:2004:AR2668
Centrale Raad van Beroep
- Verzet
- M.I. 't Hooft
- C.H.T.W. van Rooijen
- Rechtspraak.nl
Verzet tegen niet-ontvankelijkverklaring van hoger beroep wegens niet tijdig betalen griffierecht
In deze zaak gaat het om het verzet van een opposant tegen de niet-ontvankelijkverklaring van zijn hoger beroep door de Centrale Raad van Beroep. De uitspraak van de Raad van 1 juni 2004 verklaarde het hoger beroep niet-ontvankelijk omdat het verschuldigde griffierecht niet binnen de gestelde termijn van vier weken was betaald. De opposant, wonende in Marokko, had zijn zwager verzocht om het griffierecht over te maken, maar dit was niet gebeurd. Tijdens de zitting op 8 september 2004 zijn beide partijen niet verschenen.
De Raad overweegt dat het risico van het niet tijdig betalen van het griffierecht volledig voor rekening komt van de partij die het hoger beroep instelt. De opposant heeft in zijn verzetschrift geen overtuigende argumenten aangedragen die zouden kunnen leiden tot de conclusie dat het verzuim hem niet kan worden tegengeworpen. De Raad concludeert dat er geen aanknopingspunten zijn gevonden in de argumenten van de opposant die de eerdere uitspraak zouden kunnen ondermijnen.
Gelet op deze overwegingen verklaart de Raad het verzet ongegrond, met toepassing van artikel 8:55, vijfde lid aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht. De Raad ziet geen aanleiding om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb, wat betekent dat er geen proceskosten worden toegewezen. De uitspraak wordt openbaar uitgesproken op 15 september 2004.