ECLI:NL:CRVB:2004:AR2688
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- M.A. Hoogeveen
- Rechtspraak.nl
Bevestiging van de uitspraak inzake de sollicitatieplicht en de Werkloosheidswet
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 september 2004 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de rechtbank Rotterdam. Appellant, vertegenwoordigd door mr. M.N.R. Nasrullah, had hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank die op 3 maart 2003 was gedaan. De rechtbank had het beroep van appellant ongegrond verklaard, omdat hij niet had voldaan aan de sollicitatieplicht zoals vastgelegd in de Werkloosheidswet (WW). Gedaagde, de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, had de uitkering van appellant met 20% verlaagd voor een periode van 16 weken, omdat appellant geen daadwerkelijke sollicitaties had verricht.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 4 augustus 2004, maar appellant of zijn gemachtigde was niet verschenen. Gedaagde werd vertegenwoordigd door mr. W.M.J. Evers. De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had vastgesteld dat appellant onvoldoende had getracht passende arbeid te verkrijgen en dat hij daarmee de verplichtingen uit de WW had geschonden. De Raad volgde appellant niet in zijn betoog dat hij voldoende had gesolliciteerd, aangezien de ingediende bewijsstukken niet overtuigend waren.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen termen aanwezig waren voor het toekennen van proceskostenvergoeding. De uitspraak benadrukt het belang van het voldoen aan de sollicitatieplicht voor het behoud van een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. De beslissing van de Centrale Raad van Beroep is daarmee een bevestiging van de eerdere uitspraak van de rechtbank en onderstreept de noodzaak voor werkzoekenden om actief te solliciteren.