ECLI:NL:CRVB:2004:AR2733

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 september 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/1831 WUV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Verzet
Rechters
  • C.G. Kasdorp
  • G.L.M.J. Stevens
  • T. Hoogenboom
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring wegens niet tijdig betalen griffierecht

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 september 2004 uitspraak gedaan over het verzet van een opposant tegen een eerdere uitspraak van 29 januari 2004. In die uitspraak werd het beroep van de opposant niet-ontvankelijk verklaard omdat het griffierecht niet binnen de gestelde termijn was voldaan. De opposant, wonende in Paraparaumu, Nieuw Zeeland, heeft verzet aangetekend op 17 februari 2004, maar is niet verschenen op de zitting van 5 augustus 2004. De geopposeerde, de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad, werd vertegenwoordigd door A.T.M. Vroom-van Berckel.

De opposant voerde in zijn verzet aan dat hij niet wist wat er met de eerste giro was gebeurd en voegde een kopie van de tweede giro bij. De Raad heeft echter vastgesteld dat het griffierecht pas op 26 februari 2004 op de rekening van de Raad was bijgeschreven, wat na de deadline was. De Raad oordeelde dat de opposant zelf verantwoordelijk was voor het tijdig betalen van het griffierecht en dat hij het risico droeg van zijn keuze om het griffierecht niet rechtstreeks over te maken.

De Raad concludeerde dat er geen reden was om te oordelen dat de opposant niet in verzuim was geweest. Daarom werd het verzet ongegrond verklaard. De uitspraak werd gedaan met toepassing van artikel 8:55 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De beslissing werd uitgesproken door de voorzitter mr. C.G. Kasdorp en de leden mr. G.L.M.J. Stevens en mr. T. Hoogenboom, in aanwezigheid van griffier A. de Gooijer.

Uitspraak

03/1831 WUV
U I T S P R A A K
met toepassing van artikel 17 van de Beroepswet in samenhang met artikel 8:55 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen:
[opposant], wonende te [woonplaats], Paraparaumu (Nieuw Zeeland), opposant,
en
de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad, geopposeerde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Bij uitspraak van 29 januari 2004 heeft de Raad het beroep dat door opposant is ingesteld tegen een ten aanzien van hem door geopposeerde genomen besluit d.d. 25 februari 2003, kenmerk JZ/S80/2003/0096, niet-ontvankelijk verklaard, op de grond dat het griffierecht niet binnen de gestelde termijn is betaald.
Tegen die uitspraak heeft opposant verzet gedaan bij brief van 17 februari 2004.
Het verzet is behandeld ter zitting van 5 augustus 2004, waar opposant, zoals tevoren is aangekondigd, niet is verschenen. Geopposeerde heeft zich doen vertegenwoordigen door A.T.M. Vroom-van Berckel, werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad.
II. MOTIVERING
Bij schrijven van 5 mei 2003, verzonden op 13 mei 2003, is eiser erop gewezen dat hij een griffierecht van € 27,- is verschuldigd, bij voorkeur te voldoen door middel van de aangehechte acceptgirokaart.
Eiser heeft eerdergenoemde acceptgiro ingevuld aan de Raad doen toekomen. Daar een ingevulde acceptgirokaart geen wettig betaalmiddel is heeft de Raad via zijn dienst Financieel Economische Zaken de acceptgiro doorgezonden naar de betreffende bankinstelling.
Nadat de Raad bij schrijven van 10 juni 2003 een herinnering van de uitnodiging tot het betalen van het griffierecht had gezonden, heeft eiser vervolgens een ingevulde euro-overschrijvingskaart van de bank Mees Pierson aan de Raad doen toekomen welke de Raad heeft doorgezonden aan Mees Pierson, omdat ook deze overschrijvingskaart niet als wettig betaalmiddel kan worden geaccepteerd.
In verzet heeft opposant aangevoerd niet te weten wat er met de eerste giro is gebeurd en voegt hij een kopie van de tweede giro bij.
De Raad heeft vastgesteld dat het griffierecht niet binnen de gestelde termijn is voldaan. Eerst op 26 februari 2004 is het verschuldigde griffierecht bijgeschreven op rekening van de Raad.
De Raad is van oordeel dat opposant zelf verantwoordelijk is voor en zelf het risico draagt van de gevolgen van zijn keuze het verschuldigde recht niet rechtstreeks op de rekening van de Raad te doen overmaken. In hetgeen opposant dienaangaande heeft aangevoerd ziet de Raad dan ook geen grond te bepalen dat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat opposant in verzuim is geweest.
Uit het vorenstaande volgt dat het door opposant gedane verzet ongegrond dient te worden verklaard.
Met toepassing van artikel 8:55 van de Awb wordt daarom beslist zoals hierna in rubriek III is aangegeven.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de
Awb, inzake de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Verklaart het verzet ongegrond.
Aldus gegeven door mr. C.G. Kasdorp als voorzitter en mr. G.L.M.J. Stevens en
mr. T. Hoogenboom als leden, in tegenwoordigheid van A. de Gooijer als griffier en uitgesproken in het openbaar op 16 september 2004.
(get.) C.G. Kasdorp.
(get.) A. de Gooijer.
HD
16.08