ECLI:NL:CRVB:2004:AR2743
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J. Janssen
- M.H.A. Uri
- Rechtspraak.nl
Weigering van WAO-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheidsevaluatie
In deze zaak gaat het om de weigering van een WAO-uitkering aan appellante, die na afloop van de wachttijd op 10 september 2000 minder dan 15% arbeidsongeschikt werd geacht. De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen, die haar beroep tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond verklaarde. Appellante was eerder uitgevallen voor haar werkzaamheden als administratief medewerkster vanwege klachten aan spieren en gewrichten.
De Raad oordeelt dat het bestreden besluit zorgvuldig tot stand is gekomen. Appellante had aangevoerd dat de verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringsarts geen medische informatie hadden ingewonnen bij de behandelende sector en geen lichamelijk onderzoek hadden verricht. Desondanks concludeert de Raad dat de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid door het Uwv op basis van de beschikbare gegevens juist was. De bezwaarverzekeringsarts en de bezwaararbeidsdeskundige hebben de situatie van appellante grondig geëvalueerd en kwamen tot de conclusie dat de mate van arbeidsongeschiktheid met ingang van 11 september 2000 op minder dan 15% werd vastgesteld.
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat er geen termen zijn voor toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, wat betekent dat er geen proceskostenveroordeling plaatsvindt. De uitspraak is gedaan door mr. J. Janssen, in tegenwoordigheid van M.H.A. Uri als griffier, en is openbaar uitgesproken op 10 september 2004.