ECLI:NL:CRVB:2004:AR2743

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 september 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/464 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J. Janssen
  • M.H.A. Uri
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WAO-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheidsevaluatie

In deze zaak gaat het om de weigering van een WAO-uitkering aan appellante, die na afloop van de wachttijd op 10 september 2000 minder dan 15% arbeidsongeschikt werd geacht. De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen, die haar beroep tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond verklaarde. Appellante was eerder uitgevallen voor haar werkzaamheden als administratief medewerkster vanwege klachten aan spieren en gewrichten.

De Raad oordeelt dat het bestreden besluit zorgvuldig tot stand is gekomen. Appellante had aangevoerd dat de verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringsarts geen medische informatie hadden ingewonnen bij de behandelende sector en geen lichamelijk onderzoek hadden verricht. Desondanks concludeert de Raad dat de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid door het Uwv op basis van de beschikbare gegevens juist was. De bezwaarverzekeringsarts en de bezwaararbeidsdeskundige hebben de situatie van appellante grondig geëvalueerd en kwamen tot de conclusie dat de mate van arbeidsongeschiktheid met ingang van 11 september 2000 op minder dan 15% werd vastgesteld.

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat er geen termen zijn voor toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, wat betekent dat er geen proceskostenveroordeling plaatsvindt. De uitspraak is gedaan door mr. J. Janssen, in tegenwoordigheid van M.H.A. Uri als griffier, en is openbaar uitgesproken op 10 september 2004.

Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R
03/464 WAO
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellante] , wonende te [woonplaats], appellante,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoerings-organisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan het Lisv.
Bij besluit van 27 oktober 2000 heeft gedaagde geweigerd aan appellante een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toe te kennen, omdat appellante na afloop van de wachttijd op 10 september 2000 minder dan 15% arbeidson-geschikt werd geacht.
Bij besluit van 9 oktober 2001 (hierna: het bestreden besluit) heeft gedaagde appellantes bezwaar tegen het besluit van 27 oktober 2000 gegrond verklaard en met ingang van 11 september 2000 aan appellante een WAO-uitkering toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%.
De rechtbank Zutphen heeft bij uitspraak van 17 december 2002, nr. 01/1454 WAO, het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft appellante hoger beroep ingesteld op door haar gemachtigde I.T. Martens, werkzaam bij SRK Rechtsbijstand te Zoetermeer, bij aanvullend beroep-schrift van 14 april 2003 aangevoerde gronden.
Gedaagde heeft een verweerschrift, gedateerd 13 mei 2003, ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad, gehouden op 30 juli 2004, waar appellante -zoals tevoren aangekondigd- niet is verschenen en waar gedaagde zich heeft doen vertegenwoordigen door mr. A. van Elk, werkzaam bij het Uwv.
II. MOTIVERING
Op 13 september 1999 is appellante uitgevallen voor haar werkzaamheden als administratief medewerkster wegens klachten van de spieren en gewrichten.
Na een medische en arbeidskundige beoordeling, door de verzekeringsarts A.J. Werner en de arbeidsdeskundige P. de Neef, heeft gedaagde de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante met ingang van 11 september 2000 op minder dan 15% gesteld.
De bezwaarverzekeringsarts J.M. Fokke is blijkens zijn rapportage van 15 maart 2001 op basis van de bevindingen van genoemde verzekeringsarts en door appellante overgelegde informatie van de behandelende sector, tot de conclusie gekomen dat het standpunt ten aanzien van de veronderstelde belastbaarheid gehandhaafd kan worden.
De bezwaararbeidsdeskundige G. Huisman is vervolgens in zijn rapportage van
21 juni 2001 na aanpassing van het maatmaninkomen en de vaststelling dat de functie Telefoniste recepioniste (Fb-code 3804) niet passend geacht kan worden, tot de conclusie gekomen dat er sprake is van een verlies aan verdiencapaciteit van 19%.
In overeenstemming hiermee heeft gedaagde het bestreden besluit genomen waarbij aan appellante een WAO-uitkering is toegekend, berekend naar een mate van arbeidsonge-schiktheid van 15 tot 25%.
De rechtbank heeft het beroep van appellante ongegrond verklaard.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen aangezien de verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringsarts geen medische informatie hebben ingewonnen bij de behandelende sector en zij geen lichamelijk onderzoek hebben verricht. Verder heeft appellante er op gewezen dat zij per 30 oktober 2001 volledig arbeidsongeschikt is geacht.
Evenals de rechtbank en op de door deze daarvoor aangegeven gronden is de Raad van oordeel dat deze bezwaren falen. De gedingstukken bieden geen grondslag voor het oordeel dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek onvolledig of onzorgvuldig is geweest.
Ook de Raad heeft uit de beschikbare gegevens niet kunnen afleiden dat de belastbaar-heid van appellante door gedaagde onjuist is beoordeeld.
Gezien het vorenstaande kan het hoger beroep niet slagen en dient de aangevallen uitspraak bevestigd te worden.
De Raad acht geen termen aanwezig voor toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. J. Janssen in tegenwoordigheid van M.H.A. Uri als griffier en uitgesproken in het openbaar op 10 september 2004.
(get.) J. Janssen.
(get.) M.H.A. Uri.
MH