ECLI:NL:CRVB:2004:AR2747
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J. Janssen
- Rechtspraak.nl
Toekenning WAO-uitkering en beoordeling arbeidsongeschiktheid
In deze zaak gaat het om de toekenning van een WAO-uitkering aan appellant, die in hoger beroep is gegaan tegen een besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Het oorspronkelijke besluit, genomen op 9 augustus 2000, weigerde appellant een uitkering op grond van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (AAW) en de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toe te kennen, omdat hij minder dan 25% respectievelijk 15% arbeidsongeschikt werd geacht per 9 september 1996. Appellant heeft zijn hoger beroep onderbouwd met medische rapporten, waaronder een brief van zijn behandelend psychiater en rapporten van een klinisch psycholoog-psychotherapeut.
De Centrale Raad van Beroep heeft de feiten en omstandigheden uit de eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam als vaststaand aangenomen. De Raad heeft de medische argumenten van appellant beoordeeld en kwam tot de conclusie dat de deskundige, die door de rechtbank was ingeschakeld, de belastbaarheid van appellant correct had vastgesteld. De Raad hechtte meer waarde aan het rapport van deze onafhankelijke deskundige dan aan de latere verklaringen van de behandelend psychiater, die appellant pas sinds februari 2003 onder behandeling had.
De Raad oordeelde dat de deskundige geen aanwijzingen had gevonden voor een dementeringsproces door langdurige blootstelling aan toxische stoffen, wat de eerdere conclusies van de deskundige versterkte. De Raad bevestigde dat het hoger beroep niet slaagde en dat de eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam in stand bleef. De Raad achtte geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, wat betekent dat er geen proceskostenvergoeding werd toegekend aan appellant. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 10 september 2004.