ECLI:NL:CRVB:2004:AR2751
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J. Janssen
- Rechtspraak.nl
Weigering van WAO-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheidseisen
In deze zaak gaat het om de weigering van een WAO-uitkering aan appellante, die in hoger beroep is gegaan tegen een besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De zaak is ontstaan na de inwerkingtreding van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen op 1 januari 2002, waarbij het Uwv in de plaats is gekomen van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). Appellante had op 24 februari 2000 een aanvraag ingediend voor een WAO-uitkering, maar deze werd geweigerd omdat zij op de dag na het einde van de wachttijd minder dan 15% arbeidsongeschikt werd geacht. Het bestreden besluit van 30 november 2001 verklaarde het bezwaar van appellante ongegrond.
De rechtbank Breda heeft op 29 oktober 2002 het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Appellante heeft hiertegen hoger beroep ingesteld, waarbij zij nieuwe gronden heeft aangevoerd. De Raad heeft de grieven van appellante in hoger beroep beoordeeld en geconcludeerd dat de rechtbank de argumenten van appellante afdoende heeft besproken. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank en merkt op dat appellante in hoger beroep geen nieuwe argumenten heeft aangevoerd of haar stellingen met nadere medische gegevens heeft onderbouwd.
De Raad heeft daarom het hoger beroep ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak bevestigd. Tevens zijn er geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, wat betekent dat er geen proceskosten worden toegewezen. De uitspraak is gedaan door mr. J. Janssen, in tegenwoordigheid van M.H.A. Uri als griffier, en is openbaar uitgesproken op 10 september 2004.