ECLI:NL:CRVB:2004:AR2850

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 september 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02/840 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.W. Schuttel
  • C.W.J. Schoor
  • K.J.S. Spaas
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen toekenning WAO-uitkering en vaststelling eerste arbeidsongeschiktheidsdag

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellante tegen de toekenning van een WAO-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De appellante, die in dienst was bij een werkgever, had een uitkering aangevraagd die met terugwerkende kracht werd toegekend vanaf 5 april 1999, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. De werkgever had bezwaar gemaakt tegen deze toekenning, wat leidde tot een rechtszaak. De rechtbank Zwolle had eerder de beslissing van het Uwv vernietigd en de werkgever in het gelijk gesteld door de eerste arbeidsongeschiktheidsdag vast te stellen op 27 juli 1998, de dag na afloop van het zwangerschaps- en bevallingsverlof van de appellante.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en zich geconcentreerd op de vraag welke datum als eerste arbeidsongeschiktheidsdag moet worden aangemerkt. De Raad oordeelde dat de periode waarin de appellante ziekengeld ontving in verband met zwangerschap en bevalling niet meetelt voor de bepaling van de eerste arbeidsongeschiktheidsdag. De Raad verwees naar eerdere jurisprudentie die stelt dat zwangerschap en bevalling niet onder het begrip ziekte vallen. Hierdoor kon de eerste arbeidsongeschiktheidsdag niet worden vastgesteld op een datum binnen de periode van zwangerschaps- en bevallingsverlof.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de eerste arbeidsongeschiktheidsdag terecht was vastgesteld op 27 juli 1998. De werkgever had belang bij de bepaling van deze datum, omdat dit invloed had op de WAO-premie. De Raad concludeerde dat het hoger beroep van de appellante niet kon slagen, en dat er geen termen aanwezig waren om de proceskosten te vergoeden. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 21 september 2004.

Uitspraak

02/840 WAO
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellante], wonende te [woonplaats], appellante,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
Aan het geding heeft voorts als partij deelgenomen [werkgever], gevestigd te [vestigingsplaats], hierna te noemen: de werkgever.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan het Lisv.
Bij besluit van 12 mei 1999 heeft gedaagde aan appellante met ingang van 5 april 1999 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
Namens de werkgever is tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 22 oktober 1999, hierna: het bestreden besluit, heeft gedaagde dit bezwaar ongegrond verklaard.
De rechtbank Zwolle heeft bij uitspraak van 24 december 2001, reg. nr. Awb 99/10598 WAO, het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard en dit besluit vernietigd. Voorts heeft de rechtbank aan gedaagde opgedragen een nieuw besluit te nemen en is gedaagde veroordeeld tot het vergoeden aan appellante van proceskosten en griffierecht.
Namens appellante is mr. M.A.T. Sick, werkzaam bij SRK Rechtsbijstand te Zoetermeer, op bij aanvullend beroepschrift vermelde gronden van die uitspraak in hoger beroep gekomen.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Namens de werkgever heeft J.H.C. van Dongen, werkzaam bij de Metaalunie te Nieuwegein, medegedeeld als derde partij aan het geding in hoger beroep te willen deelnemen.
Desgevraagd heeft appellante geen toestemming gegeven om haar medische gegevens aan de werkgever ter kennis te brengen.
De medische stukken zijn met toepassing van artikel 8:32, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), aan Van Dongen voornoemd gezonden.
Namens de werkgever heeft Van Dongen een schriftelijke reactie ingezonden.
Gedaagde heeft een vraag van de Raad beantwoord.
Namens appellante is een nader stuk ingezonden.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 10 augustus 2004, waar - zoals tevoren is bericht - voor appellante niemand is verschenen en waar namens gedaagde is verschenen mr. P.W.F. Mezenberg, werkzaam bij het Uwv. Voor de werkgever is verschenen J.H.C. van Dongen voornoemd.
II. MOTIVERING
Appellante is op 1 juni 1997 bij de werkgever in dienst getreden op basis van een arbeidsovereenkomst voor de duur van een jaar. Op 6 april 1998 is zij met zwangerschapsverlof gegaan en zij is op 10 mei 1998 bevallen. Aansluitend aan de periode van het zwangerschaps- en bevallingsverlof dat eindigde op 26 juli 1998 heeft appellante zich ziek gemeld. Inmiddels was haar dienstverband op 31 mei 1998 van rechtswege beëindigd. Gedaagde heeft aan haar met ingang van
5 april 1999 een WAO-uitkering toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
Het geschil heeft zich in bezwaar en beroep toegespitst op de vraag welke dag als eerste arbeidsongeschiktheidsdag moet worden aangemerkt. Gedaagde is uitgegaan van de datum 6 april 1998, de eerste dag van het zwangerschapsverlof. De werkgever heeft zich op het standpunt gesteld dat de periode dat ziekengeld wordt genoten in verband met zwangerschap en bevalling bij de bepaling van de eerste ziektedag buiten beschouwing dient te blijven en dat de eerste ziektedag moet worden bepaald op 27 juli 1998, de datum waarop de ziekmelding heeft plaatsgevonden. Op die dag was appellante niet meer in dienst van de werkgever. Aangevoerd is dat de werkgever daardoor niet op grond van artikel 4 van het besluit Premiedifferentiatie WAO kan worden belast met een hogere gedifferentieerde WAO-premie.
De rechtbank heeft de werkgever in het gelijk gesteld en de eerste arbeidsongeschiktheidsdag bepaald op 27 juli 1998. De rechtbank heeft hiertoe overwogen dat de arbeidsongeschiktheid moet voortkomen uit ziekte in de zin van artikel 19 van de Ziektewet en dat zwangerschap en bevalling niet onder het begrip ziekte vallen. Dit betekent dat de WAO-uitkering van appellante eerst 52 weken na 26 juli 1998 had mogen ingaan. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en aan gedaagde opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van haar uitspraak, waarbij zij heeft aangetekend dat het nieuwe besluit, gelet op de vereiste rechtszekerheid, niet nadelig mag uitpakken voor appellante.
Gedaagde heeft in de uitspraak van de rechtbank berust. Namens appellante is echter hoger beroep ingesteld omdat zij meent dat de rechtbank ten onrechte 27 juli 1998 als eerste arbeidsongeschiktheidsdag heeft aangemerkt. Aangevoerd wordt dat de arbeidsongeschiktheid is ontstaan door de bevalling. Appellante is op 10 mei 1998 bevallen en meent daarom dat die dag als eerste arbeidsongeschiktheidsdag moet worden aangemerkt ofwel dat moet worden vastgehouden aan
6 april 1998. In elk geval is de arbeidsongeschiktheid niet eerst op 27 juli 1998 ontstaan. Haar belang is erin gelegen dat zij in aanmerking komt voor een aanvullende arbeidsongeschiktheidsverzekering als de eerste arbeidsongeschiktheidsdag valt in de periode dat zij nog bij de werkgever in dienst was.
De Raad oordeelt als volgt.
Onder verwijzing naar zijn uitspraak van 6 juni 2003, gepubliceerd in USZ 2003/235, is de Raad van oordeel dat voor de berekening van de wachttijd voor de WAO niet mag worden meegeteld de periode waarin aanspraak bestaat op ziekengeld krachtens de Ziektewet in verband met bevalling, berekend overeenkomstig het bepaalde in artikel 29a, eerste en vijfde lid, van de Ziektewet. De Raad heeft in die uitspraak gewezen op de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen waaruit blijkt dat het niet werken als gevolg van zwangerschap of bevalling niet zonder meer gelijk is te stellen met ziekte. In de hiervoor genoemde uitspraak heeft de Raad overwogen dat perioden van arbeidsongeschiktheid, gelegen voor het zwangerschaps- en bevallingverlof wel bij de wachttijd voor de WAO moeten worden opgeteld.
In dit geval was van de laatstgenoemde situatie geen sprake. Voorafgaand aan het zwangerschapsverlof was er geen sprake van ziekte. Uit het vorenstaande volgt dat de eerste arbeidsongeschiktheidsdag niet kan worden bepaald op een datum die valt binnen de periode van het zwangerschaps- en bevallingsverlof. De rechtbank heeft derhalve terecht die eerste arbeidsongeschiktheidsdag bepaald op 27 juli 1998, de dag na afloop van dat verlof.
Ter zitting van de Raad heeft J.H.C. van Dongen opgemerkt dat de werkgever geen belanghebbende meer is als de eerste arbeidsongeschiktheidsdag op 27 juli 1998 wordt bepaald. In zijn visie had de rechtbank daarom het beroep van de werkgever niet-ontvankelijk moeten verklaren. De Raad is evenwel van oordeel dat bij de vraag of er sprake is van een ontvankelijk beroep dient te worden uitgegaan van hetgeen het bestreden besluit inhoudt. In het bestreden besluit is het Uwv uitgegaan van 6 april 1998 als eerste arbeidsongeschiktheidsdag. De werkgever had er belang bij om deze datum te bestrijden, zodat de rechtbank het beroep van de werkgever terecht ontvankelijk heeft geacht.
Uit het vorenstaande vloeit voort dat het hoger beroep niet kan slagen zodat als volgt moet worden beslist.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. J.W. Schuttel als voorzitter en mr. C.W.J. Schoor en mr. K.J.S. Spaas als leden, in tegenwoordigheid van mr. J.E.M.J. Hetharie als griffier en uitgesproken in het openbaar op 21 september 2004.
(get.) J.W. Schuttel.
(get.) J.E.M.J. Hetharie.