ECLI:NL:CRVB:2004:AR2851

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 september 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02/4628 NABW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Th.G.M. Simons
  • B.M. Biever-van Leeuwen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van bijstand en bijzondere omstandigheden voor aanvraag

In deze zaak heeft appellante, woonachtig te [woonplaats], hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De Centrale Raad van Beroep heeft op 21 september 2004 uitspraak gedaan in de zaak met nummer 02/4628 NABW. De kwestie betreft de afwijzing van een aanvraag voor bijstand over de periode van 1 maart 1994 tot en met 8 juli 1996. Appellante had op 3 juli 2001 een aanvraag ingediend, maar deze werd door het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Ridderkerk afgewezen op 9 juli 2001. De rechtbank verklaarde het beroep van appellante tegen deze afwijzing ongegrond, wat leidde tot het hoger beroep.

Tijdens de zitting op 10 augustus 2004 was appellante aanwezig met haar advocaat, mr. M.B. van de Toorn-Volkers, terwijl gedaagde zich niet liet vertegenwoordigen. Appellante betoogde dat er bijzondere omstandigheden waren die rechtvaardigden dat bijstand verleend zou moeten worden over de periode voorafgaand aan de aanvraag. Ze verwees naar een eerdere uitspraak van de president van de rechtbank Rotterdam van 20 juni 1997, waarin werd gesteld dat zij in bijstandbehoevende omstandigheden verkeerde na de beëindiging van haar bijstandsuitkering per 1 maart 1994.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde echter dat gedaagde terecht had gesteld dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een eerdere aanvraag voor bijstand rechtvaardigden. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat appellante, indien zij meende niet meer zelfstandig in haar levensonderhoud te kunnen voorzien, eerder een aanvraag had kunnen indienen. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en wees de verzoeken om proceskosten af. De uitspraak benadrukt het belang van tijdige aanvragen voor bijstand en de noodzaak om bijzondere omstandigheden te onderbouwen.

Uitspraak

02/4628 NABW
E N K E L V O U D I G E K A M E R
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellante], wonende te [woonplaats], appellante,
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Ridderkerk, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens appellante heeft mr. M.B. van de Toorn-Volkers, advocaat te Made, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 30 juli 2002,
reg.nr. ABW 02/59.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van 10 augustus 2004, waar appellante is verschenen, met bijstand van mr. Van de Toorn-Volkers, en waar gedaagde zich niet heeft laten vertegenwoordigen.
II. MOTIVERING
Voor een overzicht van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad, mede gelet op de gedingstukken, naar de aangevallen uitspraak.
Hij volstaat hier met het volgende.
Appellante heeft bij een op 3 juli 2001 gedateerd aanvraagformulier bijstand aangevraagd over de periode van 1 maart 1994 tot (en met) 8 juli 1996.
Bij besluit van 9 juli 2001 heeft gedaagde de aanvraag afgewezen.
Bij besluit van 26 november 2001 heeft gedaagde, onder verwijzing naar artikel 22 van de tot 1 januari 1996 geldende Algemene Bijstandswet en artikel 67 van de op
1 januari 1996 in werking getreden Algemene bijstandswet, het bezwaar van appellante tegen het besluit van 9 juli 2001 ongegrond verklaard. Daarbij heeft gedaagde zich op het standpunt gesteld dat niet is gebleken van bijzondere omstandigheden die rechtvaardigen dat bijstand wordt verleend over een periode die voorafgaat aan de datum van de aanvraag.
De rechtbank heeft het namens appellante tegen het besluit van 26 november 2001 ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Appellante heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Zij heeft in het bijzonder betoogd, dat op grond van het oordeel van de president van de rechtbank Rotterdam in diens uitspraak van 20 juni 1997 ervan kan en ook moet worden uitgegaan dat appellante ook in de periode na de beëindiging van haar bijstandsuitkering per 1 maart 1994 in bijstandbehoevende omstandigheden heeft verkeerd, hetgeen in de aangevallen uitspraak wordt miskend. Ter onderbouwing heeft de gemachtigde van appellante ter zitting een uiteenzetting gegeven van de financiële situatie van appellante zoals die na de beëindiging van haar bijstandsuitkering per
1 maart 1994 is ontstaan.
De Raad is met de rechtbank van oordeel dat gedaagde zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat in het geval van appellante niet is gebleken van bijzondere omstandigheden die rechtvaardigen dat bijstand wordt verleend over een periode die voorafgaat aan de datum van de aanvraag. De Raad onderschrijft geheel de door de rechtbank aan haar oordeel ten grondslag gelegde - uitvoerige - overwegingen. Ook voor de Raad valt niet in te zien dat appellante, indien zij meende niet meer zelfstandig in haar levensonderhoud te kunnen voorzien, niet eerder dan op 8 juli 1996 een aanvraag had kunnen indienen
(op welke aanvraag uiteindelijk ook in voor haar gunstige zin is beslist en die heeft geleid tot verlening van bijstand met ingang van de datum van die aanvraag). Van enig beletsel daartoe is niet gebleken. Hetgeen in hoger beroep is aangevoerd kan reeds daarom niet tot het door appellante beoogde gevolg leiden. Voor de goede orde merkt de Raad nog op dat uit de uitspraak van de president van de rechtbank Rotterdam van 20 juni 1997 niet voortvloeit dat appellante in de (gehele) periode van 1 maart 1994 tot 8 juli 1996 in bijstandbehoevende omstandigheden verkeerde.
Het voorgaande betekent dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
Voor een veroordeling in de proceskosten is geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gewezen door mr. drs. Th.G.M. Simons, in tegenwoordigheid van B.M. Biever-van Leeuwen, en uitgesproken in het openbaar op 21 september 2004.
(get.) Th.G.M. Simons
(get.) B.M. Biever-van Leeuwen
MdH040827