ECLI:NL:CRVB:2004:AR2875

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 september 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/1057 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • D.J. van der Vos
  • A.C.W. van Huussen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAO-uitkering en beoordeling van belastbaarheid in relatie tot psychische klachten

In deze zaak gaat het om de herziening van de WAO-uitkering van appellante, die sinds 14 juni 1997 werkzaam was als medewerkster in een kippenslachterij. Appellante werd op 23 juli 1998 arbeidsongeschikt verklaard vanwege nekklachten, hoofdpijn en tintelingen in haar handen. Na de wettelijke wachttijd van 52 weken ontving zij een WAO-uitkering, vastgesteld op 80 tot 100% arbeidsongeschiktheid. Echter, bij besluit van 14 september 2000 werd deze uitkering herzien naar 15 tot 25% arbeidsongeschiktheid. Het bezwaar tegen dit besluit werd door de gedaagde, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, ongegrond verklaard.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 13 augustus 2004, waarbij partijen niet verschenen. Gedaagde voerde aan dat de bezwaarverzekeringsarts Slebus voldoende rekening had gehouden met de psychische beperkingen van appellante. De Raad oordeelde dat de rapportages van de verzekeringsarts en bezwaararbeidsdeskundige voldoende onderbouwd waren en dat de belasting in de geselecteerde functies de belastbaarheid van appellante niet overschreed. De Raad vond geen noodzaak voor nader onderzoek naar de psychische klachten van appellante, aangezien de rapporten van de behandelend psychiater Güner geen wezenlijk ander beeld schetsten.

De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak van de rechtbank, die had geoordeeld dat de medische besluitvorming zorgvuldig was en dat er geen redenen waren om te twijfelen aan de vastgestelde beperkingen. De rechtbank had ook geoordeeld dat de geselecteerde functies, zoals gordijnennaaister en confectienaaister, in overeenstemming waren met de voor appellante vastgestelde beperkingen. De Raad verwierp de grieven van appellante en concludeerde dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking kwam.

Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R
03/1057 WAO
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellante], wonende te [woonplaats], appellante,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens appellante heeft mr. E.E.M. Messink, advocaat te Wijchen, op bij aanvullend beroepschrift (met bijlage) hoger beroep ingesteld tegen een door de rechtbank onder dagtekening 29 januari 2003 tussen partijen gegeven uitspraak
(reg. nr.: 02/785 WAO), waarnaar hierbij wordt verwezen.
Gedaagde heeft bij schrijven van 6 mei 2003 (met bijlage) van verweer gediend.
Het geding is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van de Raad, gehouden op 13 augustus 2004, waar partijen na schriftelijke kennisgeving niet zijn verschenen.
II. MOTIVERING
Appellante was sedert 14 juni 1997 werkzaam als medewerkster in een kippenslachterij. Op 23 juli 1998 is zij voor dit werk wegens nekklachten, hoofdpijn en tintelende handen ongeschikt geworden. Na ommekomst van de wettelijke wachttijd van 52 weken heeft gedaagde aan appellante een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) verleend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Bij besluit van 14 september 2000 heeft gedaagde deze uitkering met ingang van 15 november 2000 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%. Het tegen dit besluit gemaakte bezwaar heeft gedaagde bij het thans bestreden besluit van 11 maart 2002 ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak als haar oordeel gegeven dat de medische besluitvorming voldoende zorgvuldig is voorbereid en dat er onvoldoende redenen zijn om te twijfelen aan de juistheid van de door gedaagde vastgestelde beperkingen. Ten aanzien van de arbeidskundige kant van de onderwerpelijke schatting heeft de rechtbank geoordeeld dat de geselecteerde functies van gordijnennaaister, confectienaaister, naaister-stikster meubelbekleding en lederwarenmaker in overeenstemming zijn met de voor appellante vastgestelde beperkingen en ook overigens geschikt zijn. Met de rapportages van de verzekeringsarts Andriessen (gedingstuk 44), de bezwaararbeidsdeskundige Waalewijn van
19 oktober 2001 en de bezwaarverzekeringsarts Slebus van 2 november 2001 heeft de rechtbank voldoende gemotiveerd geacht dat de belasting in de geselecteerde functies de belastbaarheid van appellante niet overschrijden.
Daarop is het bestreden besluit in stand gelaten.
In hoger beroep heeft appellante, onder overlegging van een rapport van 18 maart 2003 van de behandelend psychiater
S. Güner te Westervoort, doen aanvoeren dat het aannemelijk is dat bij haar ten tijde hier in geding sprake was van psychische klachten, waaronder een aan psychische factoren gebonden pijnstoornis en een depressieve stoornis, waarmee naar de Raad begrijpt onvoldoende rekening is gehouden. Appellante verzoekt de Raad daarnaar zo nodig een nader onderzoek te laten instellen. Voorts is aangevoerd dat de belasting van het hand- en vingergebruik in de geselec- teerde functies haar belastbaarheid overschrijdt en dat die functies vanwege de psychische klachten van appellante, zoals concentratieverlies, dienen af te vallen. Ook heeft appellante zich erover beklaagd dat de rechtbank niet heeft gemotiveerd waarom zij ondanks haar beperkingen toch de geselecteerde functies kan vervullen.
Gedaagde heeft, onder overlegging van een rapport van 17 april 2003 van de bezwaarverzekeringsarts Slebus, aangevoerd dat bij het opstellen van het voor appellante geldende belastbaarheidspatroon afdoende rekening is gehouden met haar psychische beperkingen en dat de behandelend psychiater Güner geen wezenlijk ander beeld schetst dan door de bezwaarverzekeringsarts is verkregen. Naar de opvatting van gedaagde is met de rapportages van de verzekeringsarts Andriessen (gedingstuk 44), de bezwaararbeids-deskundige Waalewijn van 19 oktober 2001 en de bezwaarverzekeringsarts Slebus van 2 november 2001 voldoende gemotiveerd dat de belasting in de geselecteerde functies de belastbaarheid van appellante niet overschrijden.
De Raad volgt gedaagde hierin. De bezwaarverzekeringsarts Slebus heeft in zijn reactie op het rapport van de psychiater Güner erop gewezen dat in de bezwaarfase van de besluitvorming het belastbaarheidspatroon van appellante in verband met haar psychische klachten is bijgesteld en dat na heroverweging een verdere bijstelling niet noodzakelijk werd geacht. De Raad ontleent aan het rapport van de psychiater Güner niet dat deze appellante niet in staat acht werkzaamheden te verrichten dan wel dat haar medische beperkingen zijn onderschat. Hierin ligt tevens besloten dat de Raad een nader onderzoek naar de psychische klachten van appellante niet noodzakelijk acht.
De grief van appellante dat de rechtbank niet heeft gemotiveerd waarom zij met inachtneming van haar medische beper- kingen de geselecteerde functies kan vervullen verwerpt de Raad. De rechtbank heeft door verwijzing naar de hiervoor reeds vermelde rapporten van verzekeringsgeneeskundige en arbeidskundige aard met betrekking tot mogelijke overschrijdingen van de belastbaarheid de geschiktheid van appellante voor die functies naar behoren gemotiveerd.
Uit het vorenstaande vloeit voort dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. D.J. van der Vos in tegenwoordigheid van mr. A.C.W. van Huussen als griffier en uitgesproken in het openbaar op 24 september 2004.
(get.) D.J. van der Vos.
(get.) A.C.W. van Huussen.