ECLI:NL:CRVB:2004:AR2937

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 september 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/5247 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.W. Schuttel
  • C.W.J. Schoor
  • K.J.S. Spaas
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen toekenning WAO-uitkering en kennisneming medische gegevens

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een werkgever tegen de toekenning van een WAO-uitkering aan een werknemer. De werknemer, die als vertegenwoordiger werkzaam was, heeft zijn werk gestaakt op 27 maart 2001 vanwege multiple sclerose. De werkgever heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) dat de werknemer met ingang van 26 maart 2002 een WAO-uitkering heeft toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Het bezwaar van de werkgever werd ongegrond verklaard door het Uwv, waarna de rechtbank Maastricht het beroep van de werkgever tegen dit besluit ook ongegrond verklaarde. De werkgever is in hoger beroep gegaan.

Tijdens de zitting op 10 augustus 2004 is de werkgever niet verschenen, terwijl de werknemer en de vertegenwoordiger van het Uwv wel aanwezig waren. De Raad heeft vastgesteld dat de werkgever geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid om een gemachtigde in te schakelen die de medische stukken had kunnen inzien, wat voor haar risico komt. De Raad heeft ook enkele stukken uit het medische dossier aan de werkgever toegezonden, maar de werkgever heeft geen reactie gegeven op deze stukken.

De Raad heeft geoordeeld dat de toekenning van de WAO-uitkering aan de werknemer terecht is, omdat de arbeidsdeskundige onvoldoende functies heeft kunnen selecteren die passen bij het opleidingsniveau en de belastbaarheid van de werknemer. De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd en geen termen aanwezig geacht om de werkgever in de kosten te veroordelen. De uitspraak benadrukt het belang van de privacy van de werknemer en de noodzaak voor de werkgever om tijdig gebruik te maken van de mogelijkheden die de wet biedt.

Uitspraak

03/5247 WAO
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellante], gevestigd te [vestigingsplaats], appellante,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
Aan het geding heeft voorts als partij deelgenomen [de werknemer], wonende te [woonplaats], hierna te noemen: de werknemer.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Bij besluit van 15 april 2002 heeft gedaagde aan de werknemer met ingang van 26 maart 2002 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
Appellante heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 2 augustus 2002, hierna: het bestreden besluit, heeft gedaagde dit bezwaar ongegrond verklaard.
De rechtbank Maastricht heeft bij uitspraak van 15 september 2003, reg. nr. AWB 02/1367 WAO, het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
Appellante is van die uitspraak in hoger beroep gekomen.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Desgevraagd heeft de werknemer de Raad doen weten dat hij als partij aan het geding in hoger beroep wenst deel te nemen. Tevens heeft hij daarbij geen toestemming gegeven om zijn medische gegevens aan appellante ter kennis te brengen.
De werknemer heeft geen gebruik gemaakt van de hem geboden gelegenheid om, naar aanleiding van het door appellante ingediende beroepschrift, een schriftelijke uiteenzetting over de zaak te geven.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 10 augustus 2004, waar voor appellante niemand is verschenen en waar namens gedaagde is verschenen drs. P.M. Klootwijk, werkzaam bij het Uwv. De werknemer is niet verschenen.
II. MOTIVERING
De werknemer is bij appellante werkzaam geweest als vertegenwoordiger. Op 27 maart 2001 heeft hij het werk gestaakt als gevolg van multiple sclerose. Na afloop van de voor hem geldende wachttijd van 52 weken is aan hem met ingang van
26 maart 2002 een WAO-uitkering toegekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
Die toekenning komt voort uit het gegeven dat de arbeidsdeskundige onvoldoende functies uit het Claimbeoordelings- en Borgingssysteem (CBBS) heeft kunnen selecteren die in overeenstemming zijn met het opleidingsniveau en de door de verzekeringsarts vastgestelde belastbaarheid van de werknemer.
Gedaagde heeft van het WAO-besluit tevens mededeling gedaan aan appellante in haar hoedanigheid van werkgever. Voor appellante kan de toekenning van de WAO-uitkering aan haar (ex-) werknemer nadelige gevolgen hebben bij de vaststelling van de door haar te betalen premie voor de WAO.
Van de zijde van appellante is aangevoerd dat de werknemer bij indiensttreding al arbeidsongeschikt was. Hij zou bij zijn vorige werkgever al uitvalverschijnselen in de benen hebben gehad. Voorts heeft appellante aangevoerd dat gedaagde en de rechtbank haar de kennisneming van de medische stukken in het dossier hebben onthouden. Omdat er geen informatie is verstrekt over het belastbaarheidsprofiel in combinatie met de raadpleging van het FIS (lees: CBSS), kan zij niet controleren of er terecht een volledige WAO-uitkering is toegekend.
Ten aanzien van de eerstgenoemde grief oordeelt de Raad als volgt.
Appellante heeft haar stelling dat de werknemer bij aanvang van het dienstverband al arbeidsongeschikt was, niet met bewijsstukken onderbouwd.
In het dossier heeft de Raad geen enkel aanknopingspunt gevonden voor de juistheid van die stelling. Uit het rapport van de verzekeringsarts blijkt dat de werknemer in maart 2001 is uitgevallen met plotseling ontstaan krachtsverlies in het rechterbeen. Gezien de progressie vond met spoed neurologisch onderzoek plaats waarbij de diagnose multiple sclerose werd gesteld. Niet gebleken is dat de werknemer bij zijn vorige werkgever al vanwege dezelfde klachten arbeidsongeschikt is geweest.
Ten aanzien van de grief dat appellante geen medische stukken heeft kunnen inzien overweegt de Raad het volgende.
In eerste aanleg heeft de werkgever als haar gemachtigde het hoofd van haar afdeling P & O aangewezen. De rechtbank heeft in haar beslissing van 23 mei 2003 overwogen dat de privacy van de werknemer, die geen toestemming heeft gegeven voor het verstrekken van medische gegevens aan de werkgever, onvoldoende is gewaarborgd bij kennisneming van de medische stukken door deze gemachtigde en verleent daarom niet de bijzondere toestemming als bedoeld in artikel 8:32, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Raad onderschrijft die beslissing van de rechtbank en verwijst daarbij naar zijn uitspraak nr. 03/1411 WAO, gepubliceerd in AB Rechtspraak bestuursrecht 2004/197, in welke zaak het eveneens gaat om een gemachtigde die in loondienst is bij de werkgever.
De Raad heeft bij brief van 24 februari 2004 aan appellante medegedeeld dat zij een arts, een advocaat of andere gemachtigde kan inschakelen aan wie met toepassing van artikel 8:32, tweede lid, van de Awb de medische stukken kunnen worden gezonden. Appellante heeft hiervan geen gebruik gemaakt, hetgeen voor haar risico komt. Overigens heeft de Raad alsnog enkele stukken uit het medische dossier aan appellante toegezonden, omdat deze naar zijn oordeel niet als “medisch” zijn aan te merken. Dit betreft het aanvraagformulier voor de WAO-uitkering en enkele arbeidskundige rapporten. De door de rechtbank aan artikel 8:32, tweede lid, Awb gegeven toepassing heeft de Raad alleen gehandhaafd ten aanzien van het rapport van de verzekeringsarts. Appellante heeft ook geen reactie ingezonden op de alsnog aan haar toegezonden stukken.
De aangevallen uitspraak, waarbij het beroep van appellante ongegrond is verklaard, komt derhalve voor bevestiging in aanmerking.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. J.W. Schuttel als voorzitter en mr. C.W.J. Schoor en mr. K.J.S. Spaas als leden, in tegenwoordigheid van mr. J.E.M.J. Hetharie als griffier en uitgesproken in het openbaar op 21 september 2004.
(get.) J.W. Schuttel.
(get.) J.E.M.J. Hetharie.