ECLI:NL:CRVB:2004:AR2980

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 september 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02/6534 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Ch. van Voorst
  • M.S.E. Wulffraat-van Dijk
  • W.M. Levelt-Overmars
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van ziekengeld wegens te late ziekte-aangifte

In deze zaak gaat het om de weigering van ziekengeld aan appellante, die zich op 17 juli 2001 ziek meldde bij ArboNed Gelderland vanwege zwangerschapsklachten. Op 19 juli 2001 onderging zij een operatie voor een ovariumcyste. Appellante hervatte haar werkzaamheden gedeeltelijk, maar meldde zich op 8 januari 2002 ook ziek bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Gedaagde weigerde echter ziekengeld te betalen tot 8 januari 2002, omdat de ziekte-aangifte uiterlijk op 20 juli 2001 had moeten plaatsvinden. Het bezwaar van appellante tegen deze beslissing werd ongegrond verklaard door gedaagde.

De rechtbank Zwolle verklaarde het beroep van appellante tegen het besluit van gedaagde ongegrond. In hoger beroep voerde appellante aan dat de late melding haar niet kon worden verweten, omdat zij pas later zich bewust werd van de relatie tussen haar zwangerschap en de ovariumcyste. Appellante stelde dat haar echtgenoot, die de administratieve taken had overgenomen, zich vooral zorgen maakte om haar welzijn en dat van hun ongeboren kind, waardoor hij de melding niet tijdig kon doen. Appellante betoogde dat de strikte uitleg van artikel 38a van de Ziektewet (ZW) niet recht deed aan haar situatie.

De Centrale Raad van Beroep overwoog dat de meldingsplicht in artikel 38a, derde lid van de ZW dwingendrechtelijk is. De Raad bevestigde dat de werkgever op de hoogte moet zijn van de wettelijke verplichtingen omtrent ziekmeldingen, ook in een kleine onderneming. De Raad oordeelde dat appellante op 17 juli 2001 ziek was gemeld, maar dat de melding bij het Uwv pas op 8 januari 2002 had plaatsgevonden. De Raad concludeerde dat gedaagde terecht ziekengeld had geweigerd tot de datum van de melding bij het Uwv. Het hoger beroep van appellante werd afgewezen en de Raad oordeelde dat er geen termen waren voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

02/6534 ZW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellante], wonende te [woonplaats], appellante,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens appellante heeft mr. O.Z.K. Banki, advocaat te Deventer, hoger beroep ingesteld tegen een door de rechtbank Zwolle op 19 november 2002, onder reg. nr. AWB 02/686 ZW, tussen partijen gegeven uitspraak, waarnaar hierbij wordt verwezen. Bij aanvullend beroepschrift van 6 februari 2003 heeft mr. Q.J. van Leeuwen, eveneens advocaat te Deventer, namens appellante de gronden van het beroep ingediend.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 28 juli 2004, waar appellante in persoon is verschenen, bijgestaan door mr. Van Leeuwen, voornoemd, en waar gedaagde, met voorafgaand bericht van verhindering, niet is verschenen.
II. MOTIVERING
Appellante, werkzaam als administratief medewerkster in het automaterialen bedrijf van haar echtgenoot, is op 17 juli 2001 ziek gemeld bij ArboNed Gelderland vanwege zwangerschapsklachten. Op 19 juli 2001 is bij haar een ovariumcyste verwijderd. Nadien heeft appellante haar werkzaamheden gedeeltelijk hervat. Op 8 januari 2002 is appellante tevens ziek gemeld bij gedaagde. Bij besluit van 15 april 2002 heeft gedaagde geweigerd appellante tot 8 januari 2002 ziekengeld te betalen op de grond dat de ziekte-aangifte bij gedaagde uiterlijk op 20 juli 2001 had moeten plaatsvinden. Het tegen dit besluit gemaakte bezwaar heeft gedaagde bij het bestreden besluit van 11 juni 2002 (hierna: het bestreden besluit) ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft het tegen het bestreden besluit gerichte beroep van appellante ongegrond verklaard.
Namens appellante is in hoger beroep aangevoerd dat de late melding haar niet kan worden verweten. Appellante stelt zich op het standpunt dat de strikte uitleg die gedaagde geeft aan artikel 38a van de Ziektewet (ZW) geen recht doet aan de omstandigheden waaronder zij, als enige administratieve kracht in een kleine onderneming, de melding had moeten verzorgen. Zij is zich pas later ervan bewust geworden dat de ovariumcyste was veroorzaakt door haar zwangerschap, zij wist niet dat zij haar arbeidsongeschiktheid ook bij het Uwv moest melden en van haar echtgenoot, die de administratieve werkzaamheden van haar had overgenomen, kon de melding niet worden gevergd omdat hij zich zorgen maakte over het welzijn van zijn echtgenote en hun ongeboren kind. Appellante meent dan ook dat het bestreden besluit in strijd komt met een redelijke wetsuitleg, in verband waarmee zij heeft verwezen naar de uitspraak van de Raad van 24 september 2002, CRvB 00/3418 ZW. Voorts acht appellante de weigering van ziekengeld niet in verhouding tot de geconstateerde nalatigheid, nu deze weigering onevenredig zwaar drukt op de kleine onderneming. Tenslotte heeft appellante verzocht gedaagde te veroordelen in betaling van de proceskosten en tot het vergoeden van de door appellante geleden schade.
De Raad overweegt als volgt.
Het eerste lid van artikel 38a van de ZW bepaalt dat de verzekerde die aanspraak maakt op ziekengeld in geval van ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte verplicht is dit zo spoedig mogelijk, doch in elk geval niet later dan op de tweede dag van die ongeschiktheid, te melden aan zijn werkgever.
Ingevolge het tweede lid van dit artikel meldt de werkgever, na ontvangst van de in het eerste lid bedoeld melding, aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen zo spoedig mogelijk, doch in elk geval niet later dan op de vierde dag van de ongeschiktheid tot werken, de eerste werkdag waarop die verzekerde ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid.
Het derde lid bepaalt dat, indien de werkgever jegens wie de verzekerde recht heeft op loon als bedoeld in artikel 629 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, de melding, bedoeld in het tweede lid, later doet dan in dat lid is voorgeschreven, het ziekengeld niet wordt uitbetaald tot de datum van die melding.
De in artikel 38a, derde lid van de ZW neergelegde meldingsplicht is dwingendrechtelijk. De Raad heeft hierop in zijn uitspraak van 24 september 2002, 00/3418 ZW, gepubliceerd in RSV 2002/288, in zoverre een nuance aangebracht dat in geval pas na verloop van tijd duidelijk wordt dat een ziekmelding zijn oorzaak vindt in klachten samenhangend met zwangerschap van de betrokken werkneemster, een redelijke wetsuitleg met zich brengt dat de verplichting tot tijdige ziekmelding ontstaat op het moment dat de werkgever redelijkerwijs duidelijk kan zijn dat de betrokken werkneemster aanspraak op ziekengeld kan maken.
Niet in geding is dat de loondoorbetalingsverplichting bij ziekte op de werkgever van appellante van toepassing is. De Raad stelt vast dat appellante direct op 17 juli 2001 is ziekgemeld bij Arboned. Ziekmelding bij het Uwv heeft echter pas op 8 januari 2002 plaatsgehad. Gelet daarop en in aanmerking genomen het bepaalde in artikel 38a, derde lid, van de ZW was gedaagde gehouden tot 8 januari 2002 uitbetaling van ziekengeld te weigeren.
Gezien vorenvermelde uitspraak van de Raad zou die gehoudenheid er niet zijn geweest, indien de werkgever pas op 4 januari 2002 duidelijk was geweest dat appellantes ziekte zijn oorzaak vond in haar zwangerschap. Die situatie doet zich hier niet voor. Ter zitting van de Raad heeft appellante verklaard dat zij op 17 juli 2001 wist dat zij negen weken zwanger was. Naar blijkt uit het formulier dat Arboned naar aanleiding van de ziekmelding van 17 juli 2001 heeft ingevuld, is bij ziekmelding vermeld dat de uitval samenhing met aan de zwangerschap gerelateerde klachten. Voorts wist appellante op
19 juli 2001 dat de ovariumcyste, die op die dag bij haar was verwijderd, zijn oorzaak vond in haar zwangerschap. De echtgenoot, tevens werkgever van appellante moet daarmee ook bekend zijn geweest. Naar het oordeel van de Raad was er voor hem geen beletsel om appellante op 20 juli 2001 bij het Uwv ziek te melden.
In hetgeen appellante ter verontschuldiging voor de late melding heeft aangevoerd ziet de Raad geen reden om te oordelen dat de te late melding de werkgever niet kan worden verweten. Van een werkgever mag worden verwacht dat hij op de hoogte is van de wettelijke regelingen met betrekking tot het recht op ziekengeld. Dit geldt ook voor een kleine onderneming als de onderhavige en ook wanneer de administratieve werkzaamheden, waaronder ziekmeldingen, normaal gesproken worden uitgevoerd door de zieke werkneemster. Voorts is bij de onderhavige dwingendrechtelijke regeling geen ruimte voor toetsing van de opgelegde maatregel aan het beginsel van evenredigheid.
Gezien het vorenstaande slaagt het hoger beroep niet, dient de aangevallen uitspraak te worden bevestigd en dient het verzoek van appellante om schadevergoeding te worden afgewezen.
De Raad acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. Ch. van Voorst als voorzitter en mr. M.S.E. Wulffraat-van Dijk en prof. mr. W.M. Levelt-Overmars als leden, in tegenwoordigheid van mr. J.E.M.J. Hetharie als griffier en uitgesproken in het openbaar op 8 september 2004.
(get.) Ch. van Voorst.
(get.) J.E.M.J. Hetharie.