ECLI:NL:CRVB:2004:AR3133

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 september 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
01/5308 NABW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Th.G.M. Simons
  • M.I. 't Hooft
  • H. Bolt
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bijstandsuitkering wegens onvoldoende sollicitatiebewijzen

In deze zaak heeft appellant, die sinds 10 september 1997 een uitkering ontving op basis van de Algemene bijstandswet (Abw), hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht. De rechtbank had het beroep van appellant tegen het besluit van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Kerkrade ongegrond verklaard. Dit besluit hield in dat de bijstandsuitkering van appellant met ingang van 13 juli 1999 was ingetrokken, omdat hij niet had voldaan aan de oproep om sollicitatiebewijzen over te leggen.

De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat appellant niet is verschenen op de oproep om op 20 juli 1999 sollicitatiebewijzen te overleggen. Appellant had geen bezwaar gemaakt tegen het besluit tot opschorting van zijn uitkering en had ook geen tijdig antwoord gegeven op de verzoeken van gedaagde om op de gesprekken te verschijnen. De Raad oordeelde dat de termijn die appellant was gegeven om te reageren niet onredelijk was, ondanks dat deze in een vakantieperiode viel.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De beslissing van de Centrale Raad van Beroep werd openbaar uitgesproken op 14 september 2004. De Raad concludeerde dat gedaagde terecht het recht op uitkering van appellant had ingetrokken, omdat appellant niet had voldaan aan de vereisten van de Abw.

Uitspraak

01/5308 NABW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Kerkrade, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens appellant heeft mr. D.S.G. Lie, advocaat te Heerlen, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 28 augustus 2001, reg.nr. 00/266 NABW.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend en desgevraagd een nader stuk ingezonden.
Het geding is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van 3 augustus 2004, waar partijen - met voorafgaand bericht - niet zijn verschenen.
II. MOTIVERING
De Raad gaat, gelet op de gedingstukken, uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Appellant ontving sinds 10 september 1997 een uitkering ingevolge de Algemene bijstandswet (Abw).
Bij brief van 2 juli 1999 heeft gedaagde appellant opgeroepen voor een gesprek op
8 juli 1999 in verband met een nader onderzoek naar diens recht op uitkering en hem verzocht schriftelijke sollicitatiebewijzen van de afgelopen drie maanden mee te brengen. Appellant heeft op deze brief niet gereageerd.
Bij brief van 8 juli 1999 heeft gedaagde appellant opgeroepen voor een gesprek op
13 juli 1999 en hem opnieuw verzocht schriftelijke sollicitatiebewijzen van de afgelopen drie maanden mee te brengen. Ook op deze brief heeft appellant niet gereageerd.
Naar aanleiding daarvan heeft gedaagde bij besluit van 13 juli 1997 het recht op bijstand van appellant met ingang van 13 juli 1999 opgeschort en appellant alsnog de gelegenheid gegeven te verschijnen op 20 juli 1999 en dan de schriftelijke sollicitatiebewijzen van de afgelopen drie maanden te overhandigen. Tegen dit besluit heeft appellant geen bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 21 juli 1999 heeft gedaagde - voorzover hier van belang - met toepassing van artikel 69, vierde lid, van de Abw de uitkering van appellant beëindigd (lees: ingetrokken) met ingang van 13 juli 1999.
Bij besluit van 24 januari 2000 heeft gedaagde het bezwaar van appellant tegen het besluit van 21 juli 1999 ongegrond verklaard.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het besluit van 24 januari 2000 ongegrond verklaard.
Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
De Raad stelt vast dat appellant geen gehoor heeft gegeven aan de bij het besluit tot opschorting gedane oproep om op 20 juli 2000 te verschijnen en evenmin heeft gereageerd op het daarbij gedane verzoek om uiterlijk op 20 juli 2000 alsnog sollicitatiebewijzen over de afgelopen drie maanden over te leggen.
De Raad volgt niet de stelling van appellant dat hem in het besluit tot opschorting niet een redelijke termijn is gegeven om alsnog te verschijnen en de gevraagde sollicitatiebewijzen te verstrekken. De enkele omstandigheid dat de termijn slechts enkele werkdagen beliep en in een vakantieperiode viel, maakt die termijn nog niet tot een onredelijke.
Evenmin volgt de Raad de stelling dat het verzuim appellant niet valt aan te rekenen. Weliswaar heeft appellant aangevoerd niet in de gelegenheid te zijn geweest om op
20 juli 2000 te verschijnen vanwege een sollicitatiegesprek waarvoor hij kort tevoren was opgeroepen, hij heeft echter niet aannemelijk gemaakt dat hij gedaagde daarvan niet tijdig op de hoogte heeft kunnen stellen.
Gedaagde was derhalve gehouden het recht op uitkering van appellant met ingang van
13 juli 2000 in te trekken. Van dringende redenen als bedoeld in artikel 69, vijfde lid, van de Abw om daarvan geheel of gedeeltelijk af te zien, is de Raad niet gebleken.
Uit het voorgaande volgt dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
Voor een veroordeling in de proceskosten ziet de Raad geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gewezen door mr. drs. Th.G.M. Simons als voorzitter en mr. M.I. 't Hooft en mr. H. Bolt als leden, in tegenwoordigheid van mr. I.D.Veldman als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 14 september 2004.
(get.) Th.G.M. Simons.
(get.) I.D.Veldman.
TG17092004