[appellante], wonende te [woonplaats], appellante,
de onderlinge waarborgmaatschappij Zilveren Kruis Ziekenfonds U.A., gevestigd te Rotterdam, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Appellante heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 11 december 2002, reg.nr. ZFW 01/2244.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van 18 augustus 2004, waar appellante niet is verschenen en gedaagde zich heeft laten vertegenwoordigen door mr. L. Ganner, werkzaam bij gedaagde.
Bij besluit van 2 februari 2001, verzonden op die datum, heeft gedaagde aan appellante medegedeeld dat haar aanvraag om vergoeding van een buikwandcorrectie wordt afgewezen.
Bij brief gedateerd 14 maart 2001, bij gedaagde voor ontvangst gestempeld op 21 maart 2001, heeft appellante bezwaar gemaakt tegen het besluit van 2 februari 2001.
Bij besluit van 30 augustus 2001 heeft gedaagde het bezwaar ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellante tegen het besluit van 30 augustus 2001 ongegrond verklaard.
Appellante heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
De Raad ziet zich allereerst, ambtshalve, gesteld voor de vraag of gedaagde het bezwaar terecht ontvankelijk heeft geacht. Hij overweegt daarover het volgende.
Ingevolge artikel 6:8, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) eindigde de bezwaartermijn in dit geval op 16 maart 2001.
In artikel 6:9, tweede lid, van de Awb is bepaald dat bij verzending per post een bezwaarschrift tijdig is ingediend, indien het vóór het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.
De enveloppe waarin het bezwaarschrift - per post - is verzonden, bevat geen poststempel.
Ter zitting is namens gedaagde medegedeeld dat het bezwaarschrift op 21 september 2001 op haar afdeling Juridische Zaken is binnengekomen en voor ontvangst is gestempeld. Het origineel van het bezwaarschrift met daarop het datumstempel is ter zitting aan de Raad getoond. Het bezwaarschrift is volgens gedaagde, gelet op de gebruikelijke gang van zaken bij haar postkamer, niet eerder dan op 20 september 2001 ontvangen en uiterlijk op 21 september 2001 doorgestuurd aan de afdeling Juridische Zaken.
Nu vaststaat dat het bezwaarschrift uiterlijk op 21 september 2001 bij gedaagde is ontvangen, is voldaan aan de voorwaarde dat het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.
Niet als vaststaand kan echter worden aangenomen dat het bezwaarschrift vóór het einde van de termijn ter post is bezorgd. De enkele verklaring van appellante ter zitting van de rechtbank dat zij het bezwaarschrift op 15 maart 2001 op de post heeft gedaan, acht de Raad daarvoor niet toereikend.
Dit betekent dat gedaagde het bezwaar ten onrechte ontvankelijk heeft geacht en vervolgens eveneens ten onrechte is overgegaan tot een inhoudelijke beoordeling van het bezwaar. Daaruit volgt dat, met vernietiging van de aangevallen uitspraak, het beroep tegen het besluit van 30 augustus 2001 gegrond dient te worden verklaard en dat besluit dient te worden vernietigd. De Raad zal zelf in de zaak voorzien en het bezwaar niet-ontvankelijk verklaren.
Ter voorlichting van appellante merkt de Raad nog op dat het bovenstaande niet tot gevolg heeft dat gedaagde alsnog tot vergoeding van de buikwandcorrectie dient over te gaan en evenmin dat gedaagde nog een nieuw besluit op het bezwaar van appellante dient te nemen.
Van kosten van appellante waarop een veroordeling in de proceskosten betrekking kan hebben, is de Raad niet gebleken.
De Centrale Raad van Beroep,
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep gegrond;
Vernietigt het besluit van 30 augustus 2001;
Verklaart het bezwaar tegen het besluit van 2 februari 2001 niet-ontvankelijk;
Bepaalt dat gedaagde aan appellante het betaalde griffierecht van in totaal € 109,23 vergoedt.
Aldus gewezen door mr. M.I. ’t Hooft als voorzitter en mr. drs. Th.G.M. Simons en mr. G.M.T. Berkel-Kikkert als leden, in tegenwoordigheid van C.H.T.W. van Rooijen als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 29 september 2004.
(get.) C.H.T.W. van Rooijen.