ECLI:NL:CRVB:2004:AR3196

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 september 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/3585 WUV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • C.G. Kasdorp
  • J.G. Treffers
  • G.L.M.J. Stevens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag WUV-uitkering wegens onvoldoende bewijs van vervolging

In deze zaak heeft eiseres, weduwe van [betrokkene], een aanvraag ingediend voor een periodieke uitkering op basis van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945. De aanvraag werd afgewezen door de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad, omdat niet was aangetoond of voldoende aannemelijk gemaakt dat betrokkene vervolging in de zin van de Wet had ondergaan. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat eiseres in april 2002 de aanvraag indiende, waarbij zij stelde dat haar echtgenoot, die in de Gouvernementsmarine diende, tijdens de Japanse bezetting krijgsgevangen was genomen. De Raad heeft de argumenten van eiseres en de door haar genoemde getuigen in overweging genomen, maar concludeerde dat er geen objectieve gegevens waren die de stellingen van eiseres konden ondersteunen.

Tijdens de zitting op 12 augustus 2004 was eiseres niet aanwezig, maar verweerster werd vertegenwoordigd door J.A. Groeneveld. De Raad heeft vastgesteld dat er geen bewijs was dat betrokkene in de nabijheid van de ondergang van de Ryuku Maru was geweest en dat zijn naam niet voorkwam in de dossiers van de getuigen. Op basis van deze bevindingen heeft de Raad geoordeeld dat de afwijzing van de aanvraag door verweerster op goede gronden was en dat het beroep ongegrond werd verklaard.

Uitspraak

03/3585 WUV
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[eiseres], wonende te [woonplaats] (Indonesië), eiseres,
en
de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad, verweerster.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Verweerster heeft bij besluit van 28 mei 2003, kenmerk JZ/W60/2003/0349, gehandhaafd haar beslissing dat wijlen de echtgenoot van eiseres, [betrokkene], geen vervolging heeft ondergaan in de zin van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945.
Tegen dat besluit heeft eiseres bij de Raad beroep ingesteld. In het beroepschrift is uiteengezet waarom eiseres het met het bestreden besluit niet eens is.
Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad van 12 augustus 2004.
Daar is eiseres niet verschenen en heeft verweerster zich laten vertegenwoordigen door J.A. Groeneveld, werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad.
II. MOTIVERING
Blijkens de gedingstukken heeft eiseres in april 2002 bij verweerster een aanvraag ingediend om toekenning van een periodieke uitkering ingevolge de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (verder: de Wet) als weduwe van [betrokkene] (hierna: betrokkene), die op 11 augustus 1986 is overleden. In dit verband heeft eiseres gesteld dat betrokkene, die sinds 1940 dienst deed bij de “Gouvernementsmarine”, tijdens de Japanse bezetting krijgsgevangen is geweest op verschillende plaatsen in Nederlands-Indië.
Verweerster heeft de aanvraag afgewezen bij besluit d.d. 25 november 2002, zoals na bezwaar gehandhaafd bij het thans bestreden besluit, primair op de grond dat niet is aangetoond of voldoende aannemelijk gemaakt dat betrokkene vervolging in de zin van de Wet heeft ondergaan.
De Raad dient antwoord te geven op de vraag of het bestreden besluit in rechte kan standhouden.
De Raad beantwoordt die vraag bevestigend.
Hiertoe acht de Raad doorslaggevend dat blijkens de informatie van het Bureau Registratie en Informatie Ontslagen Personeel en het Centraal Archievendepot van het Ministerie van Defensie, het Nationaal Archief en in de archieven van het voormalige Bureau Overzeese Pensioenen en overige verweerster ter beschikking staande archieven, geen gegevens zijn aangetroffen die het relaas van eiseres omtrent betrokkene bevestigen.
Objectieve gegevens die het beroep van eiseres anderszins ondersteunen, zijn ook overigens niet aanwezig.
De Raad weegt mee hetgeen ter terechtzitting door verweerster is medegedeeld, namelijk dat verweerster, bij nader onderzoek naar de door eiseres in haar beroepschrift genoemde getuigen, niet is gebleken dat betrokkene in de nabijheid van de ondergang van de Ryuku Maru kan zijn geweest. Ook komt de naam van betrokkene niet voor in de dossiers van de genoemde getuigen.
Tegen deze achtergrond heeft verweerster naar het oordeel van de Raad op goede gronden de aanvraag van eiseres afgewezen, aangezien op grond van objectieve gegevens niet voldoende aannemelijk is geworden dat betrokkene vervolging in de zin van de Wet heeft ondergaan.
De Raad die, ten slotte, geen termen aanwezig acht om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake een vergoeding van proceskosten, beslist als volgt.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. C.G. Kasdorp als voorzitter en mr. J.G. Treffers en mr. G.L.M.J. Stevens als leden, in tegenwoordigheid van A. de Gooijer als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 23 september 2004
(get.) C.G. Kasdorp.
(get.) A. de Gooijer.
HD
8.09