ECLI:NL:CRVB:2004:AR3519
Centrale Raad van Beroep
- Eerste aanleg - meervoudig
- B.J. van der Net
- Rechtspraak.nl
Herziening van besluiten inzake hoogte van het dagloon in het kader van de WAO
In deze zaak gaat het om een verzoek van appellante om terug te komen van eerdere besluiten van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (gedaagde) met betrekking tot de hoogte van het dagloon. De zaak is ontstaan na de inwerkingtreding van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen op 1 januari 2002, waarbij de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de plaats is getreden van het Landelijk instituut sociale verzekering (Lisv). Appellante had eerder bezwaar gemaakt tegen een besluit van 22 november 2000, waarin haar verzoek om herziening van besluiten uit 1986 en 1992 werd afgewezen. De rechtbank 's-Gravenhage verklaarde het beroep van appellante ongegrond op 5 december 2002.
Appellante heeft op 21 januari 2003 hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak. In haar verzoek om herziening heeft zij aangevoerd dat het onredelijk is dat zij 70% van het minimumloon ontvangt in plaats van het volledige minimumloon. De Raad oordeelt echter dat appellante geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden heeft aangevoerd die een herziening van de eerdere besluiten rechtvaardigen. De Raad stelt vast dat het verzoek van appellante gebaseerd is op een nieuw standpunt dat ook eerder had kunnen worden ingediend in de beroepsprocedure tegen de besluiten van 1986 en 1992.
De Raad bevestigt dat gedaagde bevoegd was om het verzoek af te wijzen op basis van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), en dat de motivering van de afwijzing voldoende was door te verwijzen naar de eerdere besluiten. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er zijn geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb. De uitspraak is gedaan door de Centrale Raad van Beroep op 7 oktober 2004.