ECLI:NL:CRVB:2004:AR3612
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- H. Bolt
- Rechtspraak.nl
Blijvende weigering van WW-uitkering wegens het nalaten passende arbeid te aanvaarden
In deze zaak, behandeld door de Centrale Raad van Beroep op 29 september 2004, staat de blijvende weigering van een WW-uitkering centraal. Appellant, die tot 21 november 2001 als lasser werkzaam was via een uitzendbureau, kreeg op 22 januari 2002 een WW-uitkering toegekend. Echter, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) weigerde deze uitkering blijvend, omdat appellant een aanbod voor vervangend passend werk op 11 december 2001 had geweigerd. Appellant had met de directeur van het uitzendbureau afgesproken dat hij alleen zou beginnen met werken als er een schriftelijke arbeidsovereenkomst was, maar de Raad oordeelde dat dit geen voldoende reden was om het aanbod te weigeren.
De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank ‘s-Hertogenbosch, die het beroep van appellant ongegrond had verklaard. De Raad oordeelde dat de aangeboden werkzaamheden als passend moesten worden aangemerkt, gezien het feit dat appellant op 7 januari 2002 dezelfde werkzaamheden is gaan verrichten. De Raad vond dat in redelijkheid van appellant kon worden gevergd om het werk te aanvaarden, en dat er geen nieuwe gezichtspunten waren aangevoerd die de eerdere beslissing konden veranderen. De Raad concludeerde dat de weigering van de WW-uitkering terecht was en dat er geen termen waren voor een proceskostenveroordeling.