ECLI:NL:CRVB:2004:AR3612

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 september 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/4382 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H. Bolt
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Blijvende weigering van WW-uitkering wegens het nalaten passende arbeid te aanvaarden

In deze zaak, behandeld door de Centrale Raad van Beroep op 29 september 2004, staat de blijvende weigering van een WW-uitkering centraal. Appellant, die tot 21 november 2001 als lasser werkzaam was via een uitzendbureau, kreeg op 22 januari 2002 een WW-uitkering toegekend. Echter, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) weigerde deze uitkering blijvend, omdat appellant een aanbod voor vervangend passend werk op 11 december 2001 had geweigerd. Appellant had met de directeur van het uitzendbureau afgesproken dat hij alleen zou beginnen met werken als er een schriftelijke arbeidsovereenkomst was, maar de Raad oordeelde dat dit geen voldoende reden was om het aanbod te weigeren.

De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank ‘s-Hertogenbosch, die het beroep van appellant ongegrond had verklaard. De Raad oordeelde dat de aangeboden werkzaamheden als passend moesten worden aangemerkt, gezien het feit dat appellant op 7 januari 2002 dezelfde werkzaamheden is gaan verrichten. De Raad vond dat in redelijkheid van appellant kon worden gevergd om het werk te aanvaarden, en dat er geen nieuwe gezichtspunten waren aangevoerd die de eerdere beslissing konden veranderen. De Raad concludeerde dat de weigering van de WW-uitkering terecht was en dat er geen termen waren voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R
03/4382 WW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats] appellant,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan het Lisv.
Namens appellant heeft mr. M.F.J. Witlox, advocaat te ‘s-Hertogenbosch, op bij aanvullend beroepschrift aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen een door de rechtbank ‘s-Hertogenbosch, reg.nr. AWB 02/1247, op 16 juli 2003 gewezen uitspraak.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad van 18 augustus 2004, waar appellant in persoon is verschenen, bijgestaan door mr. Witlox voornoemd, en waar gedaagde zich heeft doen vertegenwoordigen door mr. M. van Grinsven, werkzaam bij het Uwv.
II. MOTIVERING
De Raad stelt voorop dat het in dit geding aan de orde zijnde geschil wordt beoordeeld aan de hand van de Werkloosheidswet (WW) en de daarop berustende bepalingen, zoals die luidden ten tijde als hier van belang.
Appellant is tot 21 november 2001 via Uitzendbureau [naam uitzendbureau] als lasser werkzaam geweest. Met ingang van die datum is aan appellant een WW-uitkering toegekend. Genoemd uitzendbureau heeft appellant met ingang van 11 december 2001 vervangend passend werk aangeboden dat hij niet heeft aanvaard.
Appellant is op 7 januari 2002 wel gestart met ditzelfde werk.
Bij besluit van 22 januari 2002 heeft gedaagde de uitkering blijvend geheel geweigerd op de grond dat appellant verwijtbaar werkloos is geworden doordat hij aangeboden passend werk heeft geweigerd. Het tegen dat besluit gerichte bezwaarschrift is bij het thans bestreden besluit van 24 april 2002 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
De vraag die in dit geding aan de orde is, is of gedaagde terecht heeft besloten om de WW-uitkering van appellant blijvend geheel te weigeren in verband met het nalaten passende arbeid te aanvaarden.
De Raad beantwoordt deze vraag, evenals de rechtbank bevestigend. Hetgeen namens appellant in hoger beroep is aangevoerd, bevat in vergelijking met hetgeen eerder naar voren is gebracht geen wezenlijk nieuwe gezichtspunten, terwijl hetgeen door de rechtbank is vastgesteld en overwogen door de Raad wordt onderschreven.
In aanmerking genomen dat de aangeboden werkzaamheden, werkzaamheden als lasser voor een gelijk aantal uren en tegen een ongeveer gelijke beloning betroffen, is de Raad van oordeel dat de aangeboden werkzaamheden als passend moeten worden aangemerkt en dat in redelijkheid van appellant kon worden gevergd om het werk te aanvaarden. Dit klemt te meer nu appellant op 7 januari 2002 dezelfde werkzaamheden is gaan verrichten.
De omstandigheid dat appellant met de directeur van [het uitzendbureau] had afgesproken, naar hij ter zitting heeft gesteld, dat hij slechts zou beginnen met de werkzaamheden indien er een schriftelijke arbeidsovereenkomst zou zijn, ziet de Raad niet als een genoegzame verontschuldiging voor het weigeren van het aanbod van 11 december 2000.
De aangevallen uitspraak komt derhalve voor bevestiging in aanmerking.
Voor een proceskostenveroordeling op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht acht de Raad geen termen aanwezig.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. H. Bolt, in tegenwoordigheid van M.D.F. de Moor als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 29 september 2004.
(get.) H. Bolt.
(get.) M.D.F. de Moor.