ECLI:NL:CRVB:2004:AR3895

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 oktober 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/3808 + 03/3810 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling gedifferentieerde premie op grond van de WAO voor het premiejaar 2002

In deze zaak gaat het om de vaststelling van de gedifferentieerde premie op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) voor het premiejaar 2002. Appellante, een B.V., heeft hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch, waarin het beroep tegen de besluiten van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond werd verklaard. De besluiten betroffen de vaststelling van de WAO-premie, waarbij ook de in 2000 aan bepaalde werknemers betaalde WAO-uitkeringen in aanmerking zijn genomen.

De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat appellante in eerdere procedures al had aangegeven de toekenningsbesluiten van de WAO-uitkeringen aan twee werknemers niet langer aan de orde te willen stellen. Dit leidde tot een intrekking van eerdere medische grieven. De Raad heeft vervolgens de overige gronden van appellante, die in eerdere rechtspraak al waren verworpen, ook in deze zaak niet gehonoreerd. De Raad concludeert dat de premie voor 2002 terecht is vastgesteld op basis van de betaalde uitkeringen in 2000.

De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en de Raad ziet geen aanleiding voor een kostenveroordeling. De zaak is behandeld op 21 september 2004, waarbij appellante werd vertegenwoordigd door haar gemachtigde, en gedaagde door medewerkers van het Uwv. De uitspraak is gedaan op 7 oktober 2004.

Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R
03/3808 en 03/3810 WAO
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[Naam B.V.], gevestigd te [vestigingsplaats], appellante,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekringen (Uwv), gedaagde.
?. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens appellante is op bij aanvullend beroepschrift aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen de tussen partijen door de rechtbank ’s-Hertogenbosch op 19 juni 2003 onder kenmerk 02/748 en 02/3148 gewezen uitspraak.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad, gehouden op 21 september 2004, waar namens appellante is verschenen mr. M.A. Hoes, werkzaam bij de Metaalunie te Nieuwegein, en gedaagde zich heeft doen vertegenwoordigen door
mr. K.D. van Someren en E. van Dompselaar, werkzaam bij het Uwv.
??. MOTIVERING
Bij besluit van 11 januari 2002 heeft gedaagde de voor appellante geldende gedifferentieerde premie op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) voor het premiejaar 2001 vastgesteld. Bij die vaststelling is mede in aanmerking genomen de in 1999 aan [werknemer 1] en [werknemer 2] betaalde WAO-uitkeringen.
Het hiertegen gerichte bezwaar van appellante is bij het bestreden besluit van 22 augustus 2002 ongegrond verklaard.
Bij besluit van 26 november 2001 heeft gedaagde de voor appellante geldende gedifferentieerde premie op grond van de WAO voor het premiejaar 2002 vastgesteld. Bij die vaststelling is mede in aanmerking genomen de in 2000 aan [werknemer 3] en [werknemer 4] betaalde WAO-uitkeringen. Het hiertegen gerichte bezwaar van appellante is bij het bestreden besluit van 19 februari 2002 ongegrond verklaard.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het tegen de bestreden besluiten ingestelde beroep ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen, kort gezegd, dat gedaagde appellante terecht artikel 87e WAO heeft tegengeworpen.
In hoger beroep heeft appellante zich hiertegen gekeerd en heeft daartoe aangevoerd dat de rechtbank met toepassing van artikel 8:32, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) de medische stukken aan de gemachtigde van appellante had moeten toezenden.
De Raad stelt met appellante vast dat [naam werknemer 1] en [naam werknemer 2] reeds v??r 1998 hun werkzaamheden wegens ziekte hebben gestaakt en dat deze gevallen voor appellante tot premieverhoging hebben geleid voor het jaar 2001. Desondanks heeft appellante ter zitting uitdrukkelijk te kennen gegeven om haar moverende redenen de juistheid van de toekenningsbesluiten van de WAO-uitkeringen aan [naam werknemer 1] en [naam werknemer 2] niet langer aan de orde te willen stellen. De Raad verstaat appellante aldus dat zij hiermee haar eerdere medische grieven intrekt.
Alle overige, in hoger beroep aangevoerde gronden zijn door de Raad in zijn nadien ontwikkelde, partijen bekende rechtspraak, reeds verworpen, en zij slagen evenmin in het onderhavige geval. De Raad volstaat, in overeenstemming met partijen, voor de motivering naar de verwijzing naar die eerdere rechtspraak.
Met betrekking tot de door appellante eerst ter zitting van de Raad geuite twijfel of bij de vaststelling van de gedifferentieerde premie 2002 de aan [naam werknemer 3] en [naam werknemer 4] betaalde WAO-uitkeringen zijn betrokken, overweegt de Raad het volgende. Uit de zich onder de gedingstukken bevindende overzichten blijkt dat de premie van 2002 is vastgesteld (mede) op basis van twee in 2000 betaalde uitkeringen. De Raad heeft onvoldoende aanleiding tot twijfel dat de op deze overzichten genoemde sofinummers zien op [naam werknemer 3] en [naam werknemer 4].
De aangevallen uitspraak komt derhalve voor bevestiging in aanmerking.
De Raad ziet geen aanleiding voor een kostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.
???. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. R.C. Stam, in tegenwoordigheid van mr. A. Kovács als griffier, en uitsproken in het openbaar op
7 oktober 2004.
(get.) R.C. Stam.
(get.) A. Kovács.