ECLI:NL:CRVB:2004:AR4349

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 oktober 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02/3375 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onjuiste toepassing van artikel 8:32 Awb inzake beschikbaar stellen medische gegevens aan gemachtigde van appellante

In deze zaak, die voor de Centrale Raad van Beroep is behandeld, gaat het om de onjuiste toepassing van artikel 8:32 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) met betrekking tot het beschikbaar stellen van medische gegevens aan de gemachtigde van appellante. Appellante, vertegenwoordigd door mr. M. van den Boom, heeft hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die op 8 mei 2002 een eerder besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond verklaarde. Dit besluit betrof de toekenning van een WAO-uitkering aan een werknemer van appellante, waarbij de rechtbank oordeelde dat de gemachtigde van appellante geen bijzondere toestemming had gekregen om de medische gegevens in te zien.

De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn uitspraak van 7 oktober 2004 geoordeeld dat de rechtbank ten onrechte de gemachtigde van appellante niet als gemachtigde in de zin van artikel 8:32, tweede lid, Awb heeft aangemerkt. De Raad benadrukt dat het onthouden van deze toestemming de gemachtigde onterecht belemmert in zijn taak om de belangen van de werkgever te behartigen. De Raad heeft de aangevallen uitspraak vernietigd en de zaak terugverwezen naar de rechtbank Rotterdam voor een nieuwe beoordeling. Tevens is gedaagde, het Uwv, voorwaardelijk veroordeeld in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 644,-, en dient het griffierecht van € 327,- aan appellante te worden vergoed.

Deze uitspraak benadrukt het belang van de toegang tot medische gegevens voor gemachtigden in sociale zekerheidszaken en de noodzaak om de rechten van deze gemachtigden te waarborgen, zodat zij hun cliënten adequaat kunnen vertegenwoordigen. De uitspraak is van belang voor de rechtspraktijk, vooral in het kader van de toepassing van de Awb en de bescherming van persoonsgegevens.

Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R
02/3375 WAO
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellante], gevestigd te [vestigingsplaats], appellante,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan het Lisv.
Bij beroepschrift van 25 juni 2002 heeft mr. M. van den Boom, werkzaam bij de Metaalunie te Nieuwegein, als gemachtigde van appellante op bij aanvullend beroepschrift aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen de door de rechtbank Rotterdam op 8 mei 2002, nummer 01/1872, tussen partijen gewezen en op 15 mei 2002 aan partijen verzonden uitspraak (hierna: de aangevallen uitspraak).
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 21 september 2004, waar namens appellante is verschenen
J.H.C. van Dongen, werkzaam bij de Metaalunie te Nieuwegein, en waar namens gedaagde zijn verschenen
mr. K.D. van Someren en E. van Dompselaar, werkzaam bij het Uwv.
II. MOTIVERING
Bij besluit van 14 november 2000 heeft gedaagde aan een werknemer van appellante per 28 januari 2001 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend naar de mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Appellante heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt, welk bezwaar door gedaagde ongegrond werd verklaard. In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen laatstgenoemd besluit ongegrond verklaard.
Appellantes gemachtigde heeft zich in hoger beroep onder meer op het standpunt gesteld dat de rechtbank hem ten onrechte geen bijzondere toestemming heeft verleend als bedoeld in artikel 8:32, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De rechtbank heeft, na te hebben vastgesteld dat de werknemer geen toestemming heeft gegeven om zijn medische gegevens ter inzage aan appellante te geven, de medische besluitenregeling buiten toepassing gelaten en in plaats daarvan appellantes gemachtigde in kennis gesteld van haar beslissing om toepassing te geven aan het bepaalde in
artikel 8:32, tweede lid, van de Awb. De rechtbank heeft evenwel de gemachtigde van appellante niet aangemerkt als een gemachtigde als bedoeld in artikel 8:32, tweede lid, van de Awb, omdat hij geen advocaat is.
De Raad overweegt dienaangaande als volgt.
De Raad heeft in zijn uitspraak van 14 oktober 2003 (RSV 2003/317) reeds overwogen, mede gelet op het feit dat artikel 272 Wetboek van Strafrecht opzettelijke schending van een uit hoofde van onder andere een beroep dan wel een wettelijk voorschrift te bewaren geheim met straf bedreigt, geen aanleiding te zien om de toepassing van artikel 8:32, tweede lid, Awb te beperken tot personen die aan tuchtrecht zijn onderworpen. De Raad is van oordeel dat niet is gebleken van enige deugdelijke grond om appellantes gemachtigde, die in zijn functie van sociaal-juridisch medewerker werkzaam is als professioneel rechtshulpverlener in dienst van het Bureau Metaalunie, geen bijzondere toestemming te verlenen als bedoeld in artikel 8:32, tweede lid, Awb. Door het onthouden van die toestemming wordt die gemachtigde, die uit hoofde van zijn functie regelmatig in procedures als de onderhavige de belangen van een bij de Metaalunie aangesloten werkgever behartigt, onnodig in de uitoefening van zijn taak belemmerd, daar hij in de benadering van de rechtbank immers gehouden zou zijn om zich in procedures als de onderhavige steeds te laten bijstaan - of zelfs te laten vervangen - door een advocaat.
Op grond van het voorgaande komt de aangevallen uitspraak naar het oordeel van de Raad voor vernietiging in aanmerking. Mede gelet op appellantes daartoe strekkende verzoek, ziet de Raad termen aanwezig het geding met toepassing van
artikel 26, eerste lid, aanhef en onder b, van de Beroepswet terug te wijzen naar de rechtbank.
Met betrekking tot de proceskosten overweegt de Raad het volgende. Nu de rechtbank zich omtrent de inhoudelijke aspecten van de zaak nog dient uit te spreken, ziet de Raad aanleiding gedaagde op grond van artikel 8:75 van de Awb voorwaardelijk - voor het geval het bestreden besluit niet in rechte stand kan houden - te veroordelen in de proceskosten van appellante in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 644,- voor verleende rechtsbijstand.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Wijst de zaak terug naar de rechtbank Rotterdam;
Veroordeelt gedaagde voorwaardelijk in de proceskosten van appellante in hoger beroep tot een bedrag groot € 644,--, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen;
Bepaalt dat gedaagde het griffierecht ad € 327,-- aan appellante dient te vergoeden.
Aldus gegeven door mr. R.C. Stam in tegenwoordigheid van mr. A. Kovács als griffier, en uitgesproken in het openbaar op
7 oktober 2004.
(get.) R.C.Stam
(get.) A. Kovács