ECLI:NL:CRVB:2004:AR4429
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J. Janssen
- D.J. van der Vos
- G.J.H. Doornewaard
- Rechtspraak.nl
Intrekking van WAO-uitkering en beoordeling van arbeidsongeschiktheid
In deze zaak gaat het om de intrekking van de WAO-uitkering van appellant, die in hoger beroep is gegaan tegen een uitspraak van de rechtbank Almelo. De rechtbank had geoordeeld dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant door de gedaagde, de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), correct was ingeschat. De Raad voor de Rechtspraak heeft de zaak behandeld op 27 augustus 2004, waarbij appellant werd bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. C.C.M. Peper. Gedaagde was niet vertegenwoordigd.
De Raad heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder de medische en arbeidskundige gegevens. Gedaagde had eerder, op 7 mei 2001, het standpunt ingenomen dat de arbeidsongeschiktheid van appellant minder dan 15% bedraagt, wat leidde tot de intrekking van zijn uitkering per 11 september 2000. De rechtbank had in haar uitspraak geen aanleiding gezien om het onderzoek te heropenen, ondanks het verzoek van appellant om een psychiatrische expertise.
De Raad heeft de argumenten van appellant in hoger beroep beoordeeld, maar vond geen aanleiding om de eerdere oordelen van de rechtbank en gedaagde te betwisten. De medisch adviseur van appellant had gesuggereerd dat er psychische beperkingen waren, maar de Raad oordeelde dat deze conclusie niet voldoende onderbouwd was, vooral gezien de latere medische gegevens die door de bezwaarverzekeringsarts waren meegenomen. De Raad concludeerde dat de belasting in de geselecteerde functies in overeenstemming was met de belastbaarheid van appellant.
Uiteindelijk bevestigde de Raad de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen termen aanwezig waren om gedaagde te veroordelen in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door de Centrale Raad van Beroep op 8 oktober 2004.