ECLI:NL:CRVB:2004:AR4437
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J. Janssen
- D.J. van der Vos
- G.J.H. Doornewaard
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake de hoogte van de WAZ-uitkering en geschiktheid van voorgehouden functies
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant, die een WAZ-uitkering ontvangt, tegen een besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellant had eerder een uitkering toegekend gekregen op basis van een arbeidsongeschiktheid van 45-55%. Hij betwist de geschiktheid van de voorgehouden functies en de vaststelling van zijn maatmaninkomen. De rechtbank Arnhem had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarna hij in hoger beroep ging. De Raad heeft de zaak behandeld op 27 augustus 2004, waarbij appellant in persoon aanwezig was, bijgestaan door zijn gemachtigde. Gedaagde was niet vertegenwoordigd.
De Raad heeft de medische grondslag van het bestreden besluit als zorgvuldig voorbereid beoordeeld. De verzekeringsarts heeft appellant onderzocht en een belastbaarheidspatroon opgesteld. De bezwaarverzekeringsarts heeft dit patroon aangepast, maar er zijn geen medische gegevens overgelegd die de vastgestelde beperkingen in twijfel trekken. De Raad verwijst naar de overwegingen van de rechtbank met betrekking tot de maatman en concludeert dat de functies die aan appellant zijn voorgehouden, passend zijn. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het hoger beroep niet kan slagen. Er zijn geen termen aanwezig om gedaagde te veroordelen tot vergoeding van de kosten van rechtsbijstand.
De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank, waarbij de hoogte van de WAZ-uitkering en de geschiktheid van de voorgehouden functies zijn bekrachtigd. De Raad concludeert dat appellant in staat is de werkzaamheden in de geduide functies te verrichten, rekening houdend met zijn beperkingen.