ECLI:NL:CRVB:2004:AR4437

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 oktober 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02/1775 WAZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J. Janssen
  • D.J. van der Vos
  • G.J.H. Doornewaard
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de hoogte van de WAZ-uitkering en geschiktheid van voorgehouden functies

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant, die een WAZ-uitkering ontvangt, tegen een besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellant had eerder een uitkering toegekend gekregen op basis van een arbeidsongeschiktheid van 45-55%. Hij betwist de geschiktheid van de voorgehouden functies en de vaststelling van zijn maatmaninkomen. De rechtbank Arnhem had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarna hij in hoger beroep ging. De Raad heeft de zaak behandeld op 27 augustus 2004, waarbij appellant in persoon aanwezig was, bijgestaan door zijn gemachtigde. Gedaagde was niet vertegenwoordigd.

De Raad heeft de medische grondslag van het bestreden besluit als zorgvuldig voorbereid beoordeeld. De verzekeringsarts heeft appellant onderzocht en een belastbaarheidspatroon opgesteld. De bezwaarverzekeringsarts heeft dit patroon aangepast, maar er zijn geen medische gegevens overgelegd die de vastgestelde beperkingen in twijfel trekken. De Raad verwijst naar de overwegingen van de rechtbank met betrekking tot de maatman en concludeert dat de functies die aan appellant zijn voorgehouden, passend zijn. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het hoger beroep niet kan slagen. Er zijn geen termen aanwezig om gedaagde te veroordelen tot vergoeding van de kosten van rechtsbijstand.

De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank, waarbij de hoogte van de WAZ-uitkering en de geschiktheid van de voorgehouden functies zijn bekrachtigd. De Raad concludeert dat appellant in staat is de werkzaamheden in de geduide functies te verrichten, rekening houdend met zijn beperkingen.

Uitspraak

02/1775 WAZ
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoerings-organisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan het Lisv.
Bij besluit van 18 februari 1999 heeft gedaagde aan appellant op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ) per 3 augustus 1998 een uitkering toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45-55%.
Bij besluit van 2 maart 2000 heeft gedaagde het bezwaar van appellant tegen het besluit van 18 februari 1999 ongegrond verklaard.
De rechtbank Arnhem heeft bij uitspraak van 7 februari 2002, reg. nr. 00/667 WAZ, het beroep van appellant tegen het besluit van 2 maart 2000 ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft R.T. van Baarlen, werkzaam bij De Fiscount Adviesgroep te Zwolle, namens appellant op bij beroepschrift van 15 maart 2002 aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Bij schrijven van 13 maart 2003 heeft de gemachtigde van appellant de beroepsgronden nader onderbouwd.
Bij brief van 12 maart 2004 (met bijlagen) heeft gedaagde schriftelijk op een vraag van de Raad gereageerd.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad, gehouden op 27 augustus 2004, waar appellant in persoon is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Gedaagde heeft zich - met voorafgaand bericht - niet doen vertegenwoordigen.
II. MOTIVERING
Appellant was werkzaam als meewerkend eigenaar van een schildersbedrijf toen hij op 4 augustus 1997 gedeeltelijk uitviel wegens rug- en nekklachten tengevolge van de ziekte van Bechterew.
Naar aanleiding van de door hem op 14 april 1998 ingediende aanvraag om een WAZ-uitkering is appellant op 9 september 1998 onderzocht door de verzekeringsarts P.J.A.J. van Amelsfoort die een belastbaarheidspatroon heeft opgesteld waarin de beperkingen van appellant zijn opgenomen. De verzekeringsarts heeft appellant ongeschikt voor zijn eigen werk geacht. De arbeidsdeskundige J. Wierda heeft enkele functies geselecteerd die naar zijn mening door appellant, met inachtneming van zijn beperkingen zoals die zijn weergegeven in het belastbaarheidspatroon, moeten kunnen worden vervuld. Vergelijking van de mediane loonwaarde van de drie functies waarin het meest kan worden verdiend met het maatmaninkomen van appellant, levert een mate van arbeidsongeschiktheid op van 51,41%.
In de bezwaarfase is door de bezwaarverzekeringsarts C.M. de Blécourt-Kuiper het belastbaarheidspatroon van appellant op enkele punten aangepast, tengevolge waarvan de bezwaararbeidsdeskundige J.G. Grothe een aantal van de appellant voorgehouden functies niet meer passend achtte en een aantal andere functies daarvoor in de plaats geselecteerd heeft. Dit heeft evenwel geen gevolgen gehad voor de arbeidsongeschikt-heidsklasse waarin appellant is ingedeeld.
De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
In hoger beroep is namens appellant aangevoerd dat de geduide functies niet geschikt zijn omdat deze zijn belastbaarheid overschrijden. Tevens is ten onrechte geen arbeidsduur-beperking aangenomen en is ten onrechte als eerste arbeidsongeschiktheidsdag 4 augustus 1997 genomen. Naar de mening van appellant is genoegzaam aangetoond dat er al in een eerder stadium sprake was van uitval. Voorts is appellant van mening dat het maatmaninkomen niet juist is vastgesteld. Ten slotte vraagt appellant gedaagde te veroordelen tot de reeds bij schrijven van 23 augustus 1999 gevorderde integrale vergoeding van de kosten van door derden aan appellant verleende rechtsbijstand in bezwaar.
De Raad is van oordeel dat de medische grondslag van het bestreden besluit met voldoende zorgvuldigheid is voorbereid. De Raad overweegt hiertoe dat de verzekeringsarts Van Amelsfoort, alvorens hij een belastbaarheidspatroon heeft opgesteld, appellant zelf heeft onderzocht en informatie van de behandelend sector heeft opgevraagd en ontvangen. De bezwaarverzekeringsarts De Blécourt-Kuiper heeft appellant opnieuw onderzocht en het belastbaarheidspatroon aangepast. Noch in beroep in eerste aanleg noch in hoger beroep zijn van de kant van appellant medische gegevens overgelegd die twijfel doen ontstaan aan de in bezwaar vastgestelde beperkingen.
De schatting is gebaseerd op de functies samensteller (Fb-code 8463), monteur communicatieapparatuur (Fb-code 8538) en verkooptelefonist (Fb-code 4722).
De Raad is, evenals de rechtbank, van oordeel dat gedaagde met de rapportage van de bezwaararbeidsdeskundige J.G. Grothe van 30 november 1999 voldoende heeft gemotiveerd dat appellant in staat moet worden geacht de werkzaamheden in de geduide functies, rekening houdend met de een of meer in de verwoordingen functiebelasting voorkomende asterisken, die aangeven dat er mogelijk een overschrijding van belastbaarheid is op het betreffende onderdeel, te verrichten. Met betrekking tot de asterisk op het onderdeel zitten bij de functie samensteller overweegt de Raad dat uit de verkorte functieomschrijving behorend bij die functie genoegzaam blijkt dat het zitten afgewisseld kan worden met staan en lopen, nu het voor die functie noodzakelijk is dat er zelf uit een kast lichte onderdelen als schroefjes en moertjes gehaald worden. Bovendien dienen er inpakwerkzaamheden verricht te worden en dient de werkplek schoongehouden te worden. Ook hierdoor kan het zitten met staan en lopen afgewisseld worden.
Met betrekking tot de functie monteur overweegt de Raad dat er een asterisk is bij het onderdeel reiken. Bij schrijven van 12 maart 2004 heeft gedaagde, als antwoord op een vraag van de Raad, een rapportage van de bezwaarverzekeringsarts De Blécourt-Kuiper overgelegd. Deze is van mening dat de functie monteur geschikt is voor appellant omdat 50 centimeter reiken binnen handbereik is, zodat er niet naar voren geneigd hoeft te worden. Voor 70 centimeter reiken is naar voren buigen wel noodzakelijk. Dat hoeft slechts 15 maal per uur te gebeuren, hetgeen de belastbaarheid van appellant niet te boven gaat. De Raad kan gedaagde in dit standpunt volgen.
Nu ook de functie verkooptelefonist geen overschrijding van de belastbaarheid oplevert (de verwoording functiebelasting laat alleen een asterisk bij het onderdeel zitten zien, maar daarbij is aangetekend: “veel zitten, mogelijkheid tot vertreding”) en de drie genoemde functies ook voor het overige passend en geschikt voor appellant zijn, oordeelt de Raad dat de functies terecht aan appellant voorgehouden zijn. Een berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid op basis van deze functies leidt tot indeling in de arbeidsongeschiktheidsklasse van 45-55%. De Raad ziet gelet op de gedingstukken geen reden appellant te volgen in zijn stelling dat er ten onrechte geen verdergaande arbeidsduurbeperking dan 40 uur per week is opgenomen.
De Raad oordeelt voorts dat appellants grief dat de eerste arbeidsongeschiktheidsdag onjuist is vastgesteld, niet kan slagen, nu appellant zelf in zijn WAZ-aanvraag heeft gesteld dat hij sedert 4 augustus 1997 arbeidsongeschikt is, dat van die datum ook in andere medische stukken is uitgegaan en dat niet aangetoond is dat deze datum onjuist is.
Voor wat betreft de stelling van appellant dat de maatman niet juist is vastgesteld, verwijst de Raad naar de overweging van de rechtbank op dit punt die hij tot de zijne maakt.
Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep niet kan slagen en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. J. Janssen als voorzitter en mr. D.J. van der Vos en mr. G.J.H. Doornewaard als leden, in tegenwoordigheid van J.P. Grauss als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 8 oktober 2004.
(get.) J. Janssen.
(get.) J.P. Grauss.
MH