ECLI:NL:CRVB:2004:AR4442
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- M.I. ‘t Hooft
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van verzoek om voorlopige voorziening wegens termijnoverschrijding griffierecht
In deze zaak heeft verzoeker op 21 juli 2004 hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Zwolle, die op 15 juni 2004 was gedaan. Verzoeker verzocht tevens om toepassing van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Centrale Raad van Beroep heeft in deze procedure de mogelijkheid om een voorlopige voorziening te treffen indien er onverwijlde spoed is, zoals bepaald in artikel 18 en 21 van de Beroepswet in samenhang met artikel 8:81 van de Awb.
De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er een griffierecht van € 102,- verschuldigd was, dat binnen twee weken na dagtekening van de aanmaning voldaan diende te worden. Verzoeker is op 6 september 2004 nogmaals gewezen op de verplichting tot betaling van het griffierecht, met de mededeling dat overschrijding van de termijn zou leiden tot niet-ontvankelijkheid van het verzoek om voorlopige voorziening. Ondanks deze waarschuwing is het griffierecht niet tijdig voldaan.
De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat verzoeker het verschuldigde griffierecht niet binnen de gestelde termijn heeft betaald. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is gedaan door mr. M.I. ‘t Hooft, in tegenwoordigheid van P. van der Wal als griffier, en is openbaar uitgesproken op 4 oktober 2004.