ECLI:NL:CRVB:2004:AR4442

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 oktober 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/4409 REA-VV + 04/4410 REA-VV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M.I. ‘t Hooft
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van verzoek om voorlopige voorziening wegens termijnoverschrijding griffierecht

In deze zaak heeft verzoeker op 21 juli 2004 hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Zwolle, die op 15 juni 2004 was gedaan. Verzoeker verzocht tevens om toepassing van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Centrale Raad van Beroep heeft in deze procedure de mogelijkheid om een voorlopige voorziening te treffen indien er onverwijlde spoed is, zoals bepaald in artikel 18 en 21 van de Beroepswet in samenhang met artikel 8:81 van de Awb.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er een griffierecht van € 102,- verschuldigd was, dat binnen twee weken na dagtekening van de aanmaning voldaan diende te worden. Verzoeker is op 6 september 2004 nogmaals gewezen op de verplichting tot betaling van het griffierecht, met de mededeling dat overschrijding van de termijn zou leiden tot niet-ontvankelijkheid van het verzoek om voorlopige voorziening. Ondanks deze waarschuwing is het griffierecht niet tijdig voldaan.

De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat verzoeker het verschuldigde griffierecht niet binnen de gestelde termijn heeft betaald. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is gedaan door mr. M.I. ‘t Hooft, in tegenwoordigheid van P. van der Wal als griffier, en is openbaar uitgesproken op 4 oktober 2004.

Uitspraak

04/4409 en 04/4410 REA-VV
U I T S P R A A K
van
DE VOORZIENINGENRECHTER VAN DE CENTRALE RAAD VAN BEROEP
inzake het verzoek om toepassing van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht in samenhang met artikel 21 van de Beroepswet in het geding tussen:
[verzoeker], wonende te [woonplaats], verzoeker,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. INLEIDING
Verzoeker heeft bij schrijven van 21 juli 2004 hoger beroep ingesteld tegen de door de voorzieningenrechter van de rechtbank Zwolle met toepassing van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) op 15 juni 2004, onder de nrs. AWB 04/453, 04/454, 04/455 en 04/456 tussen partijen gewezen uitspraak.
In datzelfde geschrift is verzocht om toepassing van artikel 8:81 van de Awb.
II. MOTIVERING
Ingevolge het bepaalde in artikel 18 en 21 van de Beroepswet in verbinding met artikel 8:81 van de Awb kan, indien tegen een uitspraak van de voorzieningen hoger beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de Raad op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
In het eerste lid van artikel 23 van de Beroepswet is bepaald dat door de griffier een griffierecht wordt geheven. Artikel 22, vierde lid, van de Beroepswet is van overeenkomstige toepassing met dien verstande dat de termijn binnen welke de bijschrijving of storting van het verschuldigde bedrag dient plaats te vinden twee weken bedraagt.
Bij schrijven van 23 augustus 2004 is de verzoeker erop gewezen dat hij terzake van het ingediende verzoek een griffierecht van € 102,- is verschuldigd, welk bedrag binnen twee weken na dagtekening van die brief diende te zijn voldaan.
Het verschuldigde bedrag is binnen die termijn niet ontvangen.
Bij aangetekende brief van 6 september 2004 is de verzoeker nogmaals gewezen op de verschuldigdheid van het griffierecht en is hem meegedeeld dat het verschuldigde bedrag binnen één week na dagtekening diende te zijn bijgeschreven op de rekening van de Centrale Raad van Beroep dan wel per kas diende te worden gestort. Daarbij is erop gewezen dat de overschrijding van die termijn leidt tot niet-ontvankelijkverklaring van het verzoek om voorlopige voorziening.
Ook binnen voornoemde termijn is het griffierecht niet voldaan.
De datum waarop het griffierecht door de Raad is ontvangen is 14 september 2004.
Vastgesteld wordt dat verzoeker het door hem gepleegde verzuim niet binnen de gestelde termijn heeft hersteld.
Bovenstaande leidt ertoe dat het verzoek om een voorlopige voorziening te treffen niet-ontvankelijk moet worden verklaard onder toepassing van artikel 8:83, derde lid, van de Awb.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
III. BESLISSING
De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep,
Verklaart het verzoek om toepassing van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht niet-ontvankelijk.
Aldus gegeven door mr. M.I. ‘t Hooft in tegenwoordigheid van P. van der Wal als griffier en uitgesproken in het openbaar op 4 oktober 2004.
(get.) M.I. ‘t Hooft.
(get.) P. van der Wal.