ECLI:NL:CRVB:2004:AR4444

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 oktober 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02/3061 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J. Janssen
  • D.J. van der Vos
  • W.M. Levelt-Overmars
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de WAO-uitkering en de toepassing van artikel 44 WAO

In deze zaak gaat het om de beoordeling van de WAO-uitkering van appellant, die in hoger beroep is gegaan tegen een besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De zaak is ontstaan na de inwerkingtreding van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen op 1 januari 2002, waarbij het Uwv de rol van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv) overnam. Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Breda van 16 april 2002, waarin zijn beroep tegen een eerder besluit van het Uwv ongegrond werd verklaard.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 6 augustus 2004, waarbij appellant niet aanwezig was, maar gedaagde zich liet vertegenwoordigen door een gemachtigde. De Raad heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waarbij het in geschil is of het Uwv op juiste wijze uitvoering heeft gegeven aan een eerdere uitspraak van de rechtbank. Appellant betwistte de mate van arbeidsongeschiktheid die door het Uwv was vastgesteld en voerde aan dat de vakantietoeslag onterecht in de berekening was betrokken.

De Raad heeft geconcludeerd dat de rechtbank terecht het beroep van appellant ongegrond heeft verklaard. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank en oordeelt dat appellant geen rechtens te respecteren belang heeft bij een separate herbeoordeling van zijn arbeidsongeschiktheid. Ook de argumenten van appellant over de schending van beginselen van behoorlijk bestuur zijn door de Raad verworpen. Uiteindelijk heeft de Raad het hoger beroep van appellant afgewezen en de uitspraak van de rechtbank bevestigd, zonder termen aanwezig te achten voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

02/3061 WAO
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoerings-organisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan het Lisv.
Namens appellant heeft zijn gemachtigde mr. J.R. Zange op de daartoe bij aanvullend beroepschrift van 7 juli 2002 aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen de tussen partijen gegeven uitspraak van de rechtbank Breda van 16 april 2002, nr. 01/737 WAO.
Gedaagde heeft een verweerschrift, gedateerd 20 augustus 2002, ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad, gehouden op 6 augustus 2004. Aldaar is appellant niet verschenen. Gedaagde heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. C. Ackermans, werkzaam bij het Uwv.
II. MOTIVERING
Onder verwijzing naar de aangevallen uitspraak voor een uitgebreidere weergave van de feiten en omstandigheden die in dit geding van belang zijn, volstaat de Raad met het volgende.
In geschil is of gedaagde bij besluit van 28 maart 2001 (hierna: het bestreden besluit) op een juiste wijze uitvoering heeft gegeven aan de tussen partijen gegeven uitspraak van de rechtbank Breda van 9 januari 2001, nr. 99/2024 WAOCON, door te bepalen dat de aan appellant op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekende uitkering, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35-45%, met toepassing van artikel 44 van die wet met ingang van 1 oktober 1998 zal worden uitbetaald als ware appellant arbeidsongeschikt naar een mate van 15-25%.
Namens appellant is in beroep en in hoger beroep tegen het bestreden besluit aangevoerd dat het arbeidsongeschiktheidspercentage in het kader van de verplichte eerstejaars-herbeoordeling per 31 december 1997 dient te worden bepaald op onveranderd 35-45. Verder is aangevoerd dat bij de berekening van het met ingang van 1 oktober 1998 uit te keren bedrag uit is gegaan van een onjuist inkomensbegrip, aangezien in strijd met artikel 3, tweede lid, van het besluit ‘Samenloop arbeidsongeschiktheidsuitkering met inkomsten uit arbeid’ van 20 januari 1983 de vakantietoeslag in de grondslag is betrokken. Tot slot heeft appellant in hoofdzaak doen aanvoeren dat gedaagde gegeven de duur van de procedure heeft gehandeld in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank en de overwegingen waarop dit oordeel berust. Appellant heeft ook naar het oordeel van de Raad geen enkel rechtens te respecteren belang bij een separate eerstejaarsherbeoordeling per 31 december 1997.
Het besluit ‘Samenloop arbeidsongeschiktheidsuitkering met inkomsten uit arbeid’ van 20 januari 1983 is per 19 februari 1994 vervallen bij het in werking treden van de voor dit besluit in de plaats gekomen ‘Regeling samenloop arbeidsongeschiktheidsuitkering met inkomsten uit arbeid’, die geen bepaling kent die overeenkomt met artikel 3, tweede lid, van genoemd besluit.
Tot slot overweegt de Raad dat van schending van enig algemeen beginsel van behoorlijk bestuur hem niet is kunnen blijken, zodat ook die grond het hoger beroep niet kan dragen.
Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
De Raad acht geen termen aanwezig om met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht een proceskostenveroordeling uit te spreken.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. J. Janssen als voorzitter en mr. D.J. van der Vos en prof. mr. W.M. Levelt-Overmars als leden, in tegenwoordigheid van J.P. Grauss als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 8 oktober 2004.
(get.) J. Janssen.
(get.) J.P. Grauss.
MH