ECLI:NL:CRVB:2004:AR4454
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- C.G. Kasdorp
- Rechtspraak.nl
Verzoek om voorlopige voorziening niet-ontvankelijk verklaard wegens gebrek aan machtiging
In deze zaak heeft de verzoeker, die beweerdelijk namens een betrokkene handelt, een verzoek ingediend bij de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep. Het verzoek was gericht op de toepassing van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), met als doel de verwerende partij, de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad, op te dragen een beslissing te nemen op een eerder ingediend herzieningsverzoek. Dit herzieningsverzoek dateert van 30 juni 2003 en was door de betrokkene ingediend.
De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de verzoeker op 9 juni 2004 het verzoek heeft ingediend, maar dat er geen schriftelijke machtiging is overgelegd, zoals vereist op grond van artikel 17 van de Beroepswet in samenhang met artikel 8:24, tweede lid, van de Awb. De verzoeker is meerdere keren in de gelegenheid gesteld om deze machtiging te overleggen, maar heeft deze termijnen ongebruikt laten verstrijken. Dit heeft geleid tot de conclusie dat de verzoeker niet bevoegd is om het verzoek in te dienen, aangezien hij niet rechtstreeks betrokken is bij het besluit van de verwerende partij.
De voorzieningenrechter heeft daarom geoordeeld dat het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk moet worden verklaard, op basis van artikel 8:83, derde lid, van de Awb. Er zijn geen gronden aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb, wat betekent dat de kosten niet voor vergoeding in aanmerking komen. De uitspraak is gedaan door mr. C.G. Kasdorp, in tegenwoordigheid van griffier E. Blijleven-de Vries, en is openbaar uitgesproken op 11 oktober 2004.