ECLI:NL:CRVB:2004:AR4454

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 oktober 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/3884 WUV-VV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • C.G. Kasdorp
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening niet-ontvankelijk verklaard wegens gebrek aan machtiging

In deze zaak heeft de verzoeker, die beweerdelijk namens een betrokkene handelt, een verzoek ingediend bij de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep. Het verzoek was gericht op de toepassing van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), met als doel de verwerende partij, de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad, op te dragen een beslissing te nemen op een eerder ingediend herzieningsverzoek. Dit herzieningsverzoek dateert van 30 juni 2003 en was door de betrokkene ingediend.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de verzoeker op 9 juni 2004 het verzoek heeft ingediend, maar dat er geen schriftelijke machtiging is overgelegd, zoals vereist op grond van artikel 17 van de Beroepswet in samenhang met artikel 8:24, tweede lid, van de Awb. De verzoeker is meerdere keren in de gelegenheid gesteld om deze machtiging te overleggen, maar heeft deze termijnen ongebruikt laten verstrijken. Dit heeft geleid tot de conclusie dat de verzoeker niet bevoegd is om het verzoek in te dienen, aangezien hij niet rechtstreeks betrokken is bij het besluit van de verwerende partij.

De voorzieningenrechter heeft daarom geoordeeld dat het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk moet worden verklaard, op basis van artikel 8:83, derde lid, van de Awb. Er zijn geen gronden aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb, wat betekent dat de kosten niet voor vergoeding in aanmerking komen. De uitspraak is gedaan door mr. C.G. Kasdorp, in tegenwoordigheid van griffier E. Blijleven-de Vries, en is openbaar uitgesproken op 11 oktober 2004.

Uitspraak

04/3884 WUV-VV
U I T S P R A A K
van
DE VOORZIENINGENRECHTER VAN DE CENTRALE RAAD VAN BEROEP
inzake het verzoek om met toepassing van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht in samenhang met artikel 17 van de Beroepswet in het geding tussen:
[verzoeker], wonende te Bandung (Indonesië), verzoeker, beweerdelijk namens [betrokkene], wonende te Bandung (Indonesië)
en
de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad, verweerster.
I. INLEIDING
Bij brief van 9 juni 2004 heeft verzoeker beweerdelijk namens [betrokkene] (hierna: betrokkene) zich tot de voorzieningenrechter van de Raad gewend met een verzoek om toepassing van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) onder andere ertoe strekkend, verweerder op te dragen alsnog een beslissing te nemen op een door betrokkene gedaan herzieningsverzoek van 30 juni 2003.
Bij schrijven van 12 juli 2004 is de beslissing op bovengenoemd herzieningsverzoek, door tussenkomst van de Ambassade van het Koninkrijk der Nederlanden te Jakarta (Indonesië) aan betrokkene bekend gemaakt.
II. MOTIVERING
Ingevolge artikel 17 van de Beroepswet in samenhang met artikel 8:24, tweede lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter van de Raad van een gemachtigde een schriftelijke machtiging verlangen.
Bij schrijven van 23 juli 2004 is verzoeker verzocht binnen vier weken een schriftelijke machtiging over te leggen.
Verzoeker heeft deze termijn ongebruikt laten voorbijgaan.
Bij aangetekend schrijven van 23 augustus 2004 is verzoeker nogmaals de gelegenheid geboden de machtiging in te dienen. Daarbij is een termijn van vier weken gesteld en is hij erop gewezen dat overschrijding van die termijn tot niet-ontvankelijkverklaring van het verzoek om een voorlopige voorziening kan leiden.
Verzoeker heeft ook deze termijn ongebruikt laten voorbijgaan.
Gelet op het voorgaande komt de voorzieningenrechter van de Raad tot het oordeel dat verzoeker moet worden geacht voor zichzelf een verzoek om een voorlopige voorziening te hebben ingesteld.
Omdat verzoeker niet iemand is wiens belang rechtstreeks bij het besluit van verweerder van 12 juli 2004 is betrokken, komt hem niet de bevoegdheid toe, te verzoeken om toepassing van artikel 8:81 van de Awb.
Bovenstaande leidt ertoe dat het verzoek om een voorlopige voorziening te treffen niet-ontvankelijk moet worden verklaard onder toepassing 8:83, derde lid, van de Awb.
Er zijn geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.
III. BESLISSING
De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep,
Verklaart het verzoek om toepassing van artikel 8:81 van de Algemen wet bestuursrecht niet-ontvankelijk.
Aldus gegeven door mr. C.G. Kasdorp in tegenwoordigheid van E. Blijleven-de Vries als griffier en uitgesproken in het openbaar op 11 oktober 2004.
(get.) C.G. Kasdorp.
(get.) E. Blijleven-de Vries.