ECLI:NL:CRVB:2004:AR4469
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J. Janssen
- Rechtspraak.nl
Vordering wegens meerinkomen en sanctie op basis van de Wet op de studiefinanciering
In deze zaak gaat het om een vordering van de hoofddirectie van de Informatie Beheer Groep tegen een gedaagde die in 1995 meerinkomen heeft genoten. De appellante heeft vastgesteld dat de gedaagde een bedrag van € 3.042,91 verschuldigd is, bestaande uit meerinkomen, een boete en rente. De gedaagde heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar dit werd ongegrond verklaard. Vervolgens heeft de appellante hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank, waarbij de vordering werd gehandhaafd. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en zich gebogen over de vraag of de sanctie, gebaseerd op artikel 26 van de Wet op de studiefinanciering, in rechte stand kan houden.
De Raad heeft vastgesteld dat de opgelegde vordering van € 497,38 in redelijke verhouding staat tot de ernst van de overtreding. De sanctie is in veel gevallen onevenredig, maar in dit geval is de vordering gerechtvaardigd. De Raad heeft ook geoordeeld dat de gedaagde niet kan worden vrijgesteld van de sanctie op grond van afwezigheid van schuld. De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd, en de Raad heeft de besluiten van de appellante, die de vordering verlaagden, in stand gehouden. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling in hoger beroep.
De uitspraak benadrukt de noodzaak van een redelijke verhouding tussen de sanctie en de ernst van de overtreding, en bevestigt dat de sanctie als punitieve maatregel kan worden gekwalificeerd. De Raad heeft de eerdere besluiten van de appellante bevestigd, en de gedaagde blijft verantwoordelijk voor het terugbetalen van het meerinkomen.