ECLI:NL:CRVB:2004:AR4648

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 oktober 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02/4075 ZW, 02/4076 WAO, 02/4197 ZW, 02/4198 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Ch. van Voorst
  • Ch.J.G. Olde Kalter
  • M.S.E. Wulffraat-van Dijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WAO-uitkering en ziekengeld; beoordeling van medische en arbeidskundige geschiktheid

In deze zaak gaat het om de weigering van een WAO-uitkering en ziekengeld aan [betrokkene], die haar werkzaamheden als medewerkster tuinbouw had gestaakt vanwege pijn- en rugklachten. De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep van zowel [betrokkene] als het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) tegen eerdere uitspraken van de rechtbank. De rechtbank had eerder de besluiten van het Uwv vernietigd, maar de Centrale Raad komt tot de conclusie dat de WAO-schatting medisch en arbeidskundig niet onjuist is gebleken.

De Raad stelt vast dat de bezwaarverzekeringsarts en de arbeidsdeskundige de gezondheidstoestand van [betrokkene] adequaat hebben beoordeeld. De Raad oordeelt dat er geen redenen zijn om de vastgestelde belastbaarheid van [betrokkene] onjuist te achten. De Raad wijst erop dat de functies die aan [betrokkene] zijn aangeboden, voldoende arbeidsplaatsen vertegenwoordigen en dat de vermelding van een opleidingseis voor twee functies op een kennelijke fout berust. De Raad concludeert dat [betrokkene] in staat is om de geselecteerde functies te vervullen, ondanks haar medische beperkingen.

De Centrale Raad vernietigt de eerdere uitspraken van de rechtbank en verklaart de inleidende beroepen ongegrond. Dit betekent dat de besluiten van het Uwv om de WAO-uitkering en het ziekengeld te weigeren in stand blijven. De Raad benadrukt dat er geen medische stukken zijn ingediend die de juistheid van de beoordelingen van de verzekeringsartsen in twijfel trekken. De uitspraak van de Centrale Raad is daarmee een bevestiging van de eerdere besluiten van het Uwv.

Uitspraak

02/4075 ZW, 02/4076 WAO, 02/4197 ZW, 02/4198 WAO
U I T S P R A A K
In de gedingen tussen:
[betrokkene], wonende te ’s-Gravenhage, appellante en gedaagde, hierna: [betrokkene]
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, appellant en gedaagde, hierna: Uwv
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN DE GEDINGEN
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet Structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoerings-organisatie werk en inkomen treedt in deze gedingen de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder Uwv tevens verstaan het Lisv.
Bij brief van 14 november 2000 heeft het Uwv [betrokkene] in kennis gesteld van een ten aanzien van haar genomen besluit ter uitvoering van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) (besluit 1).
De rechtbank ’s-Gravenhage heeft bij uitspraak van 23 juni 2002 (nr. AWB 00/12127 WAO) het beroep tegen besluit
1 gegrond verklaard en dat besluit vernietigd (uitspraak 1).
Bij brief van 28 mei 2001 heeft het Uwv [betrokkene] in kennis gesteld van een ten aanzien van haar genomen besluit ter uitvoering van de Ziektewet (besluit 2).
De rechtbank ’s-Gravenhage heeft bij uitspraak van eveneens 23 juni 2002 (nr. AWB 01/2299 ZW) het beroep tegen besluit 2 gegrond verklaard en dat besluit vernietigd (uitspraak 2).
Namens [betrokkene] heeft mr. H.L. Peters, medewerker bij FNV-Ledenservice te Rotterdam, op in het aanvullend beroepschrift aangevoerde gronden tegen de uitspraken 1 en 2 hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft eveneens op de in het aanvullende beroepschrift vermelde gronden tegen deze uitspraken hoger beroep ingesteld.
Partijen hebben verweerschriften ingezonden.
Bij brief van 17 februari 2003 heeft mr. H. Koelewijn, advocaat te Woerden, zich als opvolgende gemachtigde voor [betrokkene] gesteld.
Desgevraagd heeft het Uwv bij brief van 14 juni 2004 inlichtingen verstrekt en stukken ingezonden.
De gedingen zijn behandeld ter zitting van de Raad van 4 augustus 2004, waar het Uwv zich heeft doen vertegenwoordigen door mr. M. de Graaff, werkzaam bij het Uwv, en waar – zoals aangekondigd – [betrokkene] noch haar gemachtigde is verschenen.
II. MOTIVERING
[betrokkene], geboren in 1943, heeft haar op 1 oktober 1998 aangevangen werkzaamheden als medewerkster tuinbouw gestaakt per 22 juni 1999 in verband met pijnklachten en rugklachten.
Met het oog op haar aanspraken op een WAO-uitkering per 20 juni 2000 heeft de verzekeringsarts R.J. van den Oever de gezondheidstoestand van [betrokkene] op 19 april 2000 beoordeeld. Blijkens het desbetreffende rapport d.d. 10 mei 2000 heeft de arts [betrokkene] onderzocht en de beschikbare medische gegevens van de behandelaars bezien.
Hij concludeert dat sprake is van somatisering en osteoporose bij adipositas.
Hij acht [betrokkene] in staat tot het verrichten van lichtere, niet stresserende arbeid.
De desbetreffende medische beperkingen zijn in een belastbaarheidspatroon vastgelegd. Bij aspect 28A van dit patroon (werken onder tijdsdruk) is aangetekend: normstelling haalbaar, geen pieken.
De arbeidsdeskundige E. Beemsterboer heeft blijkens zijn rapport van 18 mei 2000 vastgesteld dat [betrokkene] geen opleiding heeft genoten. Hij acht [betrokkene] wegens haar medische beperkingen ongeschikt voor haar eigen arbeid als tuinbouw- medewerkster.
Zij wordt evenwel in staat geacht de functies assemblagemedewerker, stikster en bloemist/verspener te vervullen.
Deze theoretische schatting leidt tot de indeling van [betrokkene] in de arbeidsongeschiktheidsklasse van minder dan 15%.
Bij besluit van 19 mei 2000 is aan [betrokkene] meegedeeld dat zij na het einde van de wachttijd van 52 weken op 20 juni 2000 geen recht heeft op een WAO-uitkering.
Naar aanleiding van het bezwaar tegen dit besluit heeft de bezwaarverzekeringsarts E.G. van der Jagt blijkens zijn rapport van 13 oktober 2000 [betrokkene] gehoord op de hoorzitting van 10 augustus 2000. De arts heeft het dossier bestudeerd en een brief van de behandelende internist dr. J.B. Rosman bezien. Hij verenigt zich met de vastgestelde belastbaarheid van [betrokkene]. Bij besluit 1 is het bezwaar tegen het besluit van 19 mei 2000 ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft bij uitspraak 1 overwogen dat er geen redenen zijn om de vastgestelde belastbaarheid onjuist te achten.
Met betrekking tot de arbeidskundige kant van de schatting merkt de rechtbank op dat voor twee van de vier functies bloemist/verspener de opleidingseis basisonderwijs is gesteld. [betrokkene] heeft evenwel geen basisonderwijs genoten. De desbetreffende twee functies kunnen daarom niet in de schatting worden betrokken. De twee resterende functies van bloemist/verspener vertegenwoordigen minder dan zeven arbeidsplaatsen. Dit betekent dat de functies bloemist/verspener dienen te vervallen. Het gevolg hiervan is dat er slechts twee functies (assemblagemedewerker en stikster) overblijven. Dit is in strijd met het Schattingsbesluit WAO, WAZ, Wajong. De rechtbank concludeert dat de arbeidskundige grondslag van besluit 1 ondeugdelijk is. Het besluit is daarom vernietigd.
[betrokkene] heeft zich per 12 december 2000 ziek gemeld terwijl zij een uitkering ontving ingevolge de Werkloosheidswet (WW).
De verzekeringsarts B. de Baat Doelman heeft [betrokkene] op 18 januari 2001 onderzocht en geconcludeerd dat er geen wijziging is opgetreden in de medische toestand sinds de WAO-schatting. Hij concludeert dat de in het kader van de WAO vastgestelde belastbaarheid niet is gewijzigd. Hij acht [betrokkene] daarom geschikt om de bij de WAO-schatting geselecteerde functies – haar arbeid in de zin van de Ziektewet - te vervullen.
Bij besluit van 18 januari 2001 is [betrokkene] met ingang van 22 januari 2001 niet meer ongeschikt geacht tot het verrichten van haar arbeid in de zin van de Ziektewet en is haar ziekengeld geweigerd.
Naar aanleiding van het bezwaar van [betrokkene] tegen dit besluit heeft de bezwaarverzekeringsarts M. Keus [betrokkene] tijdens de hoorzitting op 1 maart 2001 gezien en gehoord. Hij heeft voorts een brief van de internist Rosman d.d. 12 maart 2001 bezien. Keus stelt in zijn rapport van 21 mei 2001 dat het medisch beeld van [betrokkene] in vergelijking met de WAO-beoordeling niet is gewijzigd. Een nieuw gegeven is de gebleken lichte vorm van hypothyreoïdie. Deze stoornis levert beperkingen op ten aanzien van energetisch belastende arbeid en ten aanzien van werken onder tijdsdruk.
Op deze punten zijn evenwel al duidelijke beperkingen gesteld. Zijn conclusie is dat [betrokkene] op 22 januari 2001 in staat is te achten tot het vervullen van de geselecteerde WAO-functies.
Het bezwaar tegen het besluit van 18 januari 2001 is bij besluit 2 ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft bij uitspraak 2 overwogen dat er geen redenen zijn de medische beoordeling in verband met de aanspraken van [betrokkene] op ziekengeld onjuist te achten. Wegens de vernietiging bij uitspraak 1 van het WAO-besluit 1 is evenwel de grondslag aan het Ziektewet-besluit 2 komen te ontvallen. Besluit 2 is daarom vernietigd.
[betrokkene] heeft in hoger beroep herhaald dat haar beperkingen zijn onderschat.
Zij acht zich op medische gronden niet in staat tot het verrichten van de geselecteerde functies. Zij is van mening dat de functie van assemblagemedewerker voor haar gezien de vastgestelde belastbaarheid te zwaar is. Blijkens het belastbaarheidpatroon is zij beperkt op het aspect: tijdsdruk. Pieken in de arbeidsinzet dienen te worden vermeden.
Bij de functiebeschrijving van de functie assemblagemedewerker is evenwel vermeld: “pieken in de zomer komen voor afhankelijk van de bezetting”.
[betrokkene] verenigt zich met het oordeel van de rechtbank dat de functies bloemist/verspener waarbij de opleidingseis basisonderwijs is vermeld, niet in de schatting kunnen worden betrokken.
Het Uwv heeft grieven aangevoerd tegen het oordeel van de rechtbank dat twee van de vier functies bloemist/verspener niet in de schatting mogen worden betrokken wegens de vermelde opleidingseis basisonderwijs.
Het Uwv stelt dat alle vier in de schatting betrokken functies bloemist/verspener blijkens de functiebeschrijvingen zijn ingedeeld in opleidingsniveau 1. Opleidingsniveau 1 betreft het laagste opleidingsniveau, waarbij geen eisen worden gesteld aan vaardigheden als rekenen, lezen of schrijven. Opleidingsniveau 1 heeft betrekking op werknemers die geen opleiding dan wel enkele jaren basisonderwijs hebben gevolgd.
Het desbetreffende functieniveau is eveneens 1. Dit betreft arbeid op het laagste niveau, waarbij eenvoudige, routinematige handelingen worden verricht. De functies zijn met een eenvoudige uitleg ( in het onderhavige geval door dagelijkse mondelinge instructies) te vervullen.
De vermelding op de desbetreffende functiebeschrijvingen van het vereiste: basisonderwijs bij twee van de vier functies bloemist/verspener, berust op een kennelijke fout van de verantwoordelijke arbeidskundige analyst. Uit de overgelegde stukken blijkt dat bij een arbeidskundige revisie van deze functies per 17 oktober 2000 deze opleidingseis niet meer is vermeld. Op de desbetreffende functiebeschrijvingen d.d. 17 oktober 2000 is bij opleidingseisen vermeld: geen.
De Raad stemt in met de overwegingen van de rechtbank in de uitspraken 1 en 2 dat er geen aanknopingspunten zijn voor het standpunt dat het Uwv de belastbaarheid van [betrokkene] heeft overschat.
[betrokkene] heeft geen medische stukken in het geding gebracht die twijfel doen rijzen omtrent de juistheid van het oordeel van de betrokken verzekeringsartsen.
De Raad onderschrijft, gelet op de gedingstukken en de door het Uwv aangevoerde redenen, het standpunt dat de bedoelde vermelding van de opleidingseis basisonderwijs met betrekking tot twee van de vier functies bloemist/verspener op een kennelijke fout moet berusten. De Raad ziet daarom geen arbeidskundige beletselen om alle vier functies bloemist/ verspener voor [betrokkene] te selecteren. Deze vier functies vertegenwoordigen voldoende arbeidsplaatsen om in de schatting te worden betrokken.
De Raad is ten slotte van oordeel dat ook de functie assemblagemedewerker voor [betrokkene] kan worden geselecteerd. Het Uwv heeft op grond van nader arbeidskundig onderzoek voldoende aannemelijk gemaakt dat pieken in de zomer in het algemeen voorzienbaar zijn en op te lossen zijn door de extra inzet van uitzendkrachten. Medewerkers kunnen verder overwerk weigeren.
Deze overwegingen voeren de Raad tot de conclusie dat de WAO-schatting medisch en arbeidskundig niet onjuist is gebleken. Besluit 1 dient derhalve in rechte in stand te blijven. De rechtbank heeft dit besluit ten onrechte vernietigd. Uitspraak 1 dient daarom te worden vernietigd.
Hiermee ontvalt ook de reden aan de vernietiging bij uitspraak 2 van besluit 2.
Besluit 2 dient, mede gezien het hierboven overwogene ten aanzien van het medisch aspect van besluit 2, in stand te blijven. Uitspraak 2 dient te worden vernietigd.
De Raad ziet geen termen om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de uitspraken 1 en 2;
Verklaart de inleidende beroepen ongegrond.
Aldus gegeven door mr. Ch. van Voorst als voorzitter en mr. Ch.J.G. Olde Kalter en mr. M.S.E. Wulffraat-van Dijk als leden, in tegenwoordigheid van J.P. Grauss als griffier en uitgesproken in het openbaar op 6 oktober 2004.
(get.) Ch. van Voorst.
(get.) J. P. Grauss.