ECLI:NL:CRVB:2004:AR4656
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Ch. van Voorst
- Ch.J.G. Olde Kalter
- M.S.E. Wulffraat-van Dijk
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en WAO-uitkering in hoger beroep
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) tegen een uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage. De rechtbank had het beroep van gedaagde gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd, omdat de rechtbank van mening was dat de geselecteerde functies niet in overeenstemming waren met de belastbaarheid van gedaagde. Gedaagde, geboren in 1948, heeft sinds 1995 als schoonmaakster gewerkt en heeft schouderklachten ontwikkeld na een ongeval in 1998. De verzekeringsarts heeft vastgesteld dat gedaagde minder dan 15% arbeidsongeschikt is, wat betekent dat zij geen recht heeft op een WAO-uitkering. De bezwaarverzekeringsarts heeft echter geen wijzigingen in het belastbaarheidspatroon vastgelegd, wat volgens de Raad noodzakelijk is voor een zorgvuldige beoordeling.
De Raad oordeelt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de geselecteerde functies geschikt zijn voor gedaagde. De Raad stelt vast dat de maatman van gedaagde niet correct is vastgesteld, aangezien gedaagde slechts 12 uur per week werkte als schoonmaakster. De geselecteerde functies hebben een urenomvang die niet binnen de toegestane bandbreedte valt. De Raad vernietigt de uitspraak van de rechtbank en draagt appellant op om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de uitspraak van de Raad. Tevens wordt appellant veroordeeld in de proceskosten van gedaagde, die aanzienlijk zijn door de procedures bij zowel de rechtbank als de Raad.