ECLI:NL:CRVB:2004:AR4921

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 oktober 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02/2775 CSV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl

Uitspraak

02/2775 CSV
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorga-nisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoerings-instituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan het Lisv.
Namens appellant heeft mr. P. van Wijngaarden, advocaat te Groningen, hoger beroep ingesteld tegen de door de rechtbank Groningen op 17 april 2002 onder kenmerk 00/1173 tussen partijen gewezen uitspraak.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is behandeld ter zitting van de Raad op 3 juni 2004, waar appellant in persoon is verschenen, bijgestaan door mr. Van Wijngaarden, voornoemd, en waar gedaagde zich heeft laten vertegenwoordigen door mr. M.J. Lustenhouwer, werkzaam bij het Uwv.
II. MOTIVERING
Partijen betwisten niet de door de rechtbank vastgestelde feiten. Ook de Raad gaat van die feiten uit.
Appellant is door gedaagde bij besluit van 22 mei 2000 op grond van het bepaalde in artikel 16c, eerste lid onder a, van de Coördinatiewet Sociale Verzekering (CSV) hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor de door het [bedrijf] (hierna: [bedrijf]) over de jaren 1995 tot en met 1998 onbetaald gelaten premies werknemersverzekeringen ad fl. 132.749,74. Het daartegen gerichte bezwaar is bij besluit van 31 oktober 2000 ongegrond verklaard.
Van toepassing is artikel 16c van de CSV zoals deze bepaling tot 1 oktober 2003 luidde.
Het appèl richt zich tegen het oordeel van de rechtbank dat appellant als leider van een vaste inrichting, vaste vertegenwoordiger dan wel leider van de hier te lande verrichte werkzaamheden van [bedrijf] moet worden aangemerkt.
Anders dan appellant heeft betoogd was de rechtbank niet gehouden tot een keuze uit deze drie verschillende, elkaar niet uitsluitende situaties. De door de rechtbank vastgestelde feiten zijn toereikend voor haar oordeel dat appellant onder het toepassingsbereik van artikel 16c, eerste lid onder a, van de CSV valt.
Gedaagde heeft appellant aansprakelijk gesteld, nog geen twee jaar nadat [bedrijf] (per 1 oktober 1998) was opgeheven. Deze aansprakelijkstelling vloeide voort uit een in mei 1998 gehouden looncontrole waarvan de bevindingen aanleiding vormden tot het opleggen van correctie- en boetenota's aan [bedrijf]. Gedaagde heeft niet onnodig lang getalmd om appellant aansprakelijk te stellen.
In het bedrag waarvoor appellant aansprakelijk is gesteld zijn boetes begrepen ad € 314,02. Gedaagde heeft de aansprakelijkstelling in zoverre niet gehandhaafd en heeft de Raad gevraagd zelf te voorzien in de zaak door het bedrag van de aansprakelijkstelling te verminderen. Aan dit verzoek zal de Raad voldoen.
Gedaagde wordt veroordeeld in de kosten van het geding, aan de zijde van appellant wegens de hem verleende rechtsbijstand begroot op € 322,-- voor de eerste aanleg en € 644,-- voor het geding in hoger beroep.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep gegrond;
Vernietigt het besluit van 31 oktober 2000 in zoverre daarbij de aansprakelijkstelling is gehandhaafd tot een bedrag van meer dan € 60.111,44 (fl. 132.435.72);
Verstaat dat appellant aansprakelijk is tot het genoemde bedrag en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het besluit van 31 oktober 2000;
Veroordeelt gedaagde in de kosten van het geding tot een bedrag van € 966,-- te betalen door het Uwv aan appellant;
Bepaalt dat gedaagde aan appellant het door hem betaalde griffierecht ad € 109,23 (€ 27,23 + € 82,--) vergoedt.
Aldus gegeven door mr. R.C. Schoemaker als voorzitter en mr. R.C. Stam en mr. OJ.D.M.L. Jansen als leden, in tegenwoordigheid van M. Renden als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 14 oktober 2004.
(get.) R.C. Schoemaker.
(get.) M. Renden.