ECLI:NL:CRVB:2004:AR4992

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 oktober 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/777 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Ch.J.G. Olde Kalter
  • J. Verrips
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geen recht op verlengde uitkering op grond van de Ziektewet wegens gebrek aan arbeidsongeschiktheid door zwangerschap of bevalling

In deze zaak gaat het om de vraag of appellante recht heeft op een verlengde uitkering op grond van de Ziektewet (ZW). Appellante is op 16 oktober 2001 door de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) geïnformeerd dat zij geen recht heeft op een verlengde Ziektewetuitkering. Dit besluit werd later door de rechtbank Rotterdam bevestigd in een uitspraak van 11 februari 2003. Appellante, vertegenwoordigd door haar advocaat, heeft hiertegen hoger beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 8 september 2004 is appellante niet verschenen, terwijl gedaagde werd vertegenwoordigd door een medewerker van het Uwv.

De Centrale Raad van Beroep heeft de feiten en omstandigheden die door de rechtbank zijn vastgesteld als juist aangenomen. De Raad heeft zich gebogen over de vraag of het besluit van gedaagde om geen recht op een verlengde uitkering te verlenen terecht was. De rechtbank had eerder geoordeeld dat er geen aanleiding was om de bevindingen van de (bezwaar)verzekeringsarts in twijfel te trekken. De Raad heeft deze conclusie onderschreven en vastgesteld dat appellante haar stellingen niet heeft onderbouwd met medische gegevens die de zorgvuldigheid van de onderzoeken in twijfel zouden trekken.

Uiteindelijk heeft de Centrale Raad van Beroep de aangevallen uitspraak bevestigd, wat betekent dat het hoger beroep van appellante niet slaagde. De Raad heeft geen termen aanwezig geacht om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, wat inhoudt dat er geen proceskostenvergoeding wordt toegekend. De uitspraak is gedaan op 20 oktober 2004.

Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R
03/777 ZW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellante], wonende te [woonplaats], appellante,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan het Lisv.
Bij besluit van 16 oktober 2001 is appellante ervan in kennis gesteld dat zij op grond van artikel 29a van de Ziektewet (ZW) geen recht heeft op verlengde Ziektewetuitkering.
Bij besluit van 23 mei 2002 (bestreden besluit) is het bezwaar van appellante tegen voormeld besluit ongegrond verklaard.
De rechtbank Rotterdam heeft bij uitspraak (ZW 02/1372-OOST) van 11 februari 2003 het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
Namens appellante is mr. M.J. Blom, advocaat te Spijkenisse, op bij beroepschrift aangevoerde gronden van die uitspraak in hoger beroep gekomen.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 28 mei 2004 heeft mr. A.J. Wintjes, advocaat te Rotterdam, zich als opvolgend gemachtigde van appellante gesteld.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad, gehouden op 8 september 2004, waar appellante, met voorafgaand bericht, niet is verschenen en waar namens gedaagde is verschenen mr. H. van Wijngaarden, werkzaam bij het Uwv.
II. MOTIVERING
Bij zijn oordeelsvorming gaat de Raad uit van de feiten en omstandigheden die de rechtbank in de aangevallen uitspraak als vaststaand heeft aangenomen en waarvan de juistheid niet door partijen is betwist.
In dit geding moet de vraag worden beantwoord of gedaagde terecht heeft besloten dat appellante geen recht heeft op een verlengde uitkering op grond van de ZW, omdat appellante niet arbeidsongeschikt is als gevolg van zwangerschap en/of bevalling.
De rechtbank heeft die vraag bij de aangevallen uitspraak bevestigend beantwoord en daartoe - kort gezegd - overwogen geen aanleiding te zien de bevindingen van de (bezwaar)verzekeringsarts en het in het bestreden besluit aangehaalde standpunt van gedaagde in twijfel te trekken.
De Raad verenigt zich met het oordeel van de rechtbank en onderschrijft de daaraan in de aangevallen uitspraak ten grondslag gelegde overwegingen. Hetgeen namens appellante in hoger beroep is aangevoerd vormt geen reden voor een andersluidend oordeel.
De Raad constateert daarbij dat appellante haar stellingen, zowel in beroep als in hoger beroep, niet heeft onderbouwd met gegevens van medische aard die aanleiding geven te twijfelen aan de zorgvuldigheid van de onderzoeken en de conclusies van de (bezwaar)verzekeringsarts.
Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep van appellante niet slaagt.
De aangevallen uitspraak dient dan ook te worden bevestigd.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. Ch.J.G. Olde Kalter in tegenwoordigheid van J. Verrips en uitgesproken in het openbaar op 20 oktober 2004.
(get.) Ch.J.G. Olde Kalter.
(get.) J. Verrips.