ECLI:NL:CRVB:2004:AR4999

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 oktober 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02/4047 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Ch.J.G. Olde Kalter
  • J. Verrips
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van WAO-uitkering en gevolgen van functieverval

In deze zaak gaat het om de intrekking van de WAO-uitkering van appellante, die in 1942 is geboren en voorheen als productiemedewerker werkte. Appellante heeft haar werk gestaakt vanwege rugklachten op 13 januari 1998 en ontving vanaf 12 januari 1999 een WAO-uitkering in de arbeidsongeschiktheidsklasse van 80-100%. De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep van appellante tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) dat haar WAO-uitkering per 4 oktober 2000 is ingetrokken. Dit besluit is gebaseerd op een schatting van haar arbeidsongeschiktheid, waarbij de functie van monteur transformatoren is vervallen, maar dit zou geen invloed hebben op het schattingsresultaat. De rechtbank Arnhem had eerder het beroep van appellante ongegrond verklaard.

Tijdens de zitting op 8 september 2004 is appellante verschenen, bijgestaan door haar raadsvrouw, en heeft gedaagde zich laten vertegenwoordigen door een medewerker van het Uwv. Appellante heeft gesteld dat zij medisch meer beperkt is dan door gedaagde is aangegeven, maar heeft geen concrete arbeidskundige grieven aangevoerd. De Raad oordeelt dat de medische beoordeling zorgvuldig is uitgevoerd en dat de bezwaarverzekeringsarts, die het dossier heeft bestudeerd en inlichtingen heeft ingewonnen, tot de conclusie is gekomen dat de geselecteerde functies in overeenstemming zijn met de vastgestelde belastbaarheid.

De Raad bevestigt de aangevallen uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat er geen reden is om te twijfelen aan de juistheid van de medische grondslag van de schatting. De Raad ziet geen aanleiding om de schatting arbeidskundig onjuist te achten en concludeert dat de intrekking van de WAO-uitkering terecht is gebeurd. De Raad acht geen termen aanwezig voor toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, wat betekent dat er geen proceskostenvergoeding wordt toegekend aan appellante.

Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R
02/4047 WAO
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellante], wonende te [woonplaats], appellante,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan het Lisv.
Bij brief van 30 mei 2001 heeft gedaagde appellante in kennis gesteld van een ten aanzien van haar genomen besluit ter uitvoering van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) (bestreden besluit).
De rechtbank Arnhem heeft bij uitspraak van 8 juli 2002 (01/1155 WAO) het beroep ongegrond verklaard.
Namens appellante heeft mr. A.G.B. Bergenhenegouwen, medewerkster van ARAG-Rechtsbijstand te Leusden, in het aanvullend beroepschrift vermelde gronden hoger beroep ingesteld.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingezonden.
Appellante heeft bij brief van 26 augustus 2004 een nadere uiteenzetting van haar standpunt gegeven.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad van 8 september 2004, waar appellante in persoon is verschenen, bijgestaan door mr. Van Bergenhenegouwen als haar raadsvrouw, en waar gedaagde zich heeft doen vertegenwoordigen door mr. S. Croes, werkzaam bij het Uwv.
II. MOTIVERING
Appellante, geboren in 1942, is laatstelijk werkzaam geweest als productiemedewerker. Zij heeft haar arbeid wegens onder meer rugklachten gestaakt op 13 januari 1998.
Aan haar is met ingang van 12 januari 1999 een WAO-uitkering toegekend naar de arbeidsongeschiktheidsklasse 80-100%.
De verzekeringsarts R.R.J.Weijers heeft in het kader van de eerstejaarsherbeoordeling op 27 april 2000 een onderzoek ingesteld naar de medische toestand van appellante.
Hij heeft daarbij de anamnese afgenomen en de lichamelijke en psychische toestand van appellante onderzocht. Blijkens de rapportage van 27 april 2000 heeft de arts bij zijn uitvoerige onderzoek aan het bewegingsapparaat geen duidelijke afwijkingen gevonden. De arts stelt als diagnose: depressieve klachten, lumbalgie, hypertensie en stressincontinentie. Hij acht appellante in verband met haar klachten aangewezen op psychisch niet belastende arbeid met een algeheel lagere energetische belasting.
De medische beperkingen zijn in een belastbaarheidpatroon vastgelegd.
De arbeidsdeskundige P.G. Reijnen heeft passende functies geselecteerd. Hij concludeert in zijn rapport van 14 juli 2000 dat het verlies aan verdiencapaciteit minder is dan 15%. De WAO dient daarom te worden ingetrokken.
Naar aanleiding van de melding vanwege appellante dat sedert 15 juli 2000 sprake is van een verslechtering van haar medische toestand in verband met een chronische ontsteking die zich manifesteerde in haar oog, heeft de verzekeringsarts Weijers appellante onderzocht op 13 september 2000. De arts rapporteert uitvoerig op 26 september 2000. Hij vermeldt dat op 13 en 26 september 2000 met de huisarts overleg is gevoerd in verband met de nadere klachten. De huisarts heeft meegedeeld dat uit het onderzoek in verband met de ontsteking is gebleken dat geen sprake is van een infectiebeeld of een systeemziekte. De oogontsteking is na specialistische behandeling overgegaan. Weijers concludeert dat geen sprake is van toename van de beperkingen.
Bij besluit van 10 augustus 2000 heeft gedaagde de WAO-uitkering van appellante met ingang van 4 oktober 2000 ingetrokken.
Naar aanleiding van het bezwaar tegen dit besluit heeft de bezwaarverzekeringsarts J.P.M. Joosten een onderzoek ingesteld. Hij heeft het dossier bestudeerd en inlichtingen ingewonnen bij de behandelende uroloog. Joosten rapporteert op 25 mei 2001.
Hij vermeldt in zijn rapport dat uit de brief van de uroloog d.d. 27 maart 2001 blijkt dat appellante in verband met haar urologische klachten op 26 januari 2001 is geopereerd.
De operatie is succesvol geacht.
De bezwaarverzekeringsarts verenigt zich in beginsel met de door de verzekeringsarts Weijers vastgelegde belastbaarheid. Hij merkt op dat de geselecteerde functies in overeenstemming zijn met de vastgestelde belastbaarheid. Wegens haar duizeligheidsklachten mogen aan appellante geen functies met een persoonlijk risico worden geduid. De geselecteerde functies leveren evenwel geen blootstelling aan persoonlijk risico op. De urologische klachten en de operatie op 26 januari 2001 leveren zijns inziens geen voor de WAO relevante arbeidsongeschiktheid op. Wel meent de bezwaarverzekeringsarts dat de geselecteerde functie monteur transformatoren niet geschikt is. Deze functie moet vervallen.
Bij het bestreden besluit is overwogen dat het vervallen van de functie monteur transformatoren geen invloed heeft op het schattingsresultaat. Het bezwaar is ongegrond verklaard.
In beroep tegen het bestreden besluit is vanwege appellante een rapport ingezonden van de orthopedische chirurg
dr. M.C. de Waal Malefijt te Utrecht. Deze arts heeft appellante op 15 januari 2002 onderzocht. Hij heeft een uitvoerige anamnese afgenomen van de klachten en van de medische en sociale geschiedenis van appellante. De Waal Malefijt heeft appellante orthopedisch onderzocht. Hij doet in zijn rapport tevens verslag van röntgenonderzoek en laboratoriumonderzoek.
De Waal Malefijt concludeert dat bij zijn onderzoek niet is gebleken van objectiveerbare beperkingen van de gewrichts- functies. De gezondheidstoestand van appellante tijdens zijn onderzoek is voorts gelijk te achten aan de toestand op
4 oktober 2000. Hij kan zich bijna volledig verenigen met de vanwege gedaagde vastgelegde belastbaarheid.
De rechtbank overweegt in de aangevallen uitspraak dat er gezien de beschikbare medische gegevens geen reden is om te twijfelen aan de juistheid van de vastgestelde beperkingen. De Waal Malefijt geeft weliswaar verdergaande beperkingen aan dan vanwege gedaagde zijn vastgelegd. Deze verdergaande beperkingen zijn, gezien onder meer het rapport van De Waal Malefijt, kennelijk niet gebaseerd op objectiveerbare afwijkingen.
De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Appellante heeft in hoger beroep onder meer gesteld dat zij medisch meer beperkt is dan vanwege gedaagde is aangegeven.
De Raad verenigt zich met de overwegingen en de beslissing van de rechtbank.
De verzekeringsarts Weijers heeft appellante twee keer uitvoerig onderzocht. Hij heeft inlichtingen verkregen van de huisarts. Weijers heeft appellante in verband met haar klachten beperkt geacht, maar geschikt voor energetisch en psychisch niet belastende arbeid.
De bezwaarverzekeringsarts Joosten heeft deelgenomen aan de hoorzitting, waar de echtgenoot van appellante als haar gemachtigde het woord heeft gevoerd.
De bezwaarverzekeringsarts heeft het dossier bestudeerd en inlichtingen van de behandelende uroloog verkregen. De arts concludeert gemotiveerd dat er - behoudens het aspect persoonlijk risico - geen reden is de vastgelegde belastbaarheid onjuist te achten. In de geselecteerde functies is geen sprake van persoonlijk risico.
In het vanwege appellante uitgebrachte rapport van de orthopedisch chirurg De Waal Malefijt geeft deze aan dat orthopedisch niet is gebleken van objectiveerbare beperkingen.
Overigens heeft appellante geen concrete, relevante medische informatie in het geding gebracht, die reden geeft te twijfelen aan de juistheid van de vastgestelde belastbaarheid.
De Raad ziet daarom met de rechtbank geen reden te twijfelen aan de juistheid van de medische grondslag van de schatting.
De Raad is voorts van oordeel dat het onderzoek vanwege de bezwaarverzekeringsarts, mede gezien de ten tijde van dit onderzoek beschikbare medische informatie, zorgvuldig is geweest. Deze arts beschikte immers over de precieze en uitvoerige rapporten van de verzekeringsarts Weijers. Hij heeft aanvullend inlichtingen verkregen van de uroloog.
De bezwaarverzekeringsarts heeft inzichtelijk verslag gedaan van zijn onderzoek en heeft zijn conclusies naar behoren gemotiveerd.
In het bestreden besluit is aangegeven dat het vervallen van de functie monteur transformatoren geen gevolgen heeft voor het schattingsresultaat. Appellante heeft zelf geen concrete arbeidskundige grieven aangevoerd. De Raad ziet geen aanleiding om de schatting arbeidskundig onjuist te achten.
De conclusie is dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
De Raad acht geen termen aanwezig voor toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III.BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak
Aldus gegeven door mr. Ch.J.G. Olde Kalter als voorzitter, in tegenwoordigheid van J. Verrips als griffier en uitgesproken in het openbaar op 20 oktober 2004.
(get.) Ch.J.G. Olde Kalter.
(get.) J. Verrips.