ECLI:NL:CRVB:2004:AR5321

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 oktober 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/5529 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M.A. Hoogeveen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WW-uitkering wegens niet-beschikbaarheid door ziekte en zwangerschap

In deze zaak heeft appellante, vertegenwoordigd door mr. E. Schriemer van CNV BedrijvenBond, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 30 september 2003. De rechtbank had in die uitspraak geoordeeld dat de weigering van de WW-uitkering door de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen terecht was. De zaak draait om de vraag of appellante beschikbaar was voor de arbeidsmarkt, gezien haar ziekte en zwangerschap. De Raad voor de Rechtspraak heeft vastgesteld dat appellante sinds 23 juli 2002 niet beschikbaar was om arbeid te aanvaarden, wat door haar houding en gedrag werd bevestigd. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank en concludeert dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt. De Raad heeft geen termen gezien voor een proceskostenveroordeling op grond van de Algemene wet bestuursrecht. De uitspraak werd gedaan op 20 oktober 2004 door de Centrale Raad van Beroep, met M.A. Hoogeveen als rechter en P. Boer als griffier. De Raad bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank, waarin werd geoordeeld dat appellante niet beschikbaar was voor de arbeidsmarkt en dat de weigering van de WW-uitkering gerechtvaardigd was.

Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R
03/5529 WW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellante], wonende te [woonplaats], appellante,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens appellante heeft mr. E. Schriemer, werkzaam bij CNV BedrijvenBond, op bij aanvullend beroepschrift aangegeven gronden hoger beroep ingesteld tegen een door de rechtbank Leeuwarden op 30 september 2003, nr. 03/315 WW, tussen partijen gewezen uitspraak, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben desgevraagd toestemming gegeven het onderzoek ter zitting achterwege te laten.
II. MOTIVERING
De Raad stelt voorop dat het in dit geding aan de orde zijnde geschil wordt beoordeeld aan de hand van de Werkloosheidswet (WW) en de daarop berustende bepalingen, zoals die luidden ten tijde als hier van belang.
Aan de aangevallen uitspraak -waarbij voor eiseres appellante gelezen dient te worden en voor verweerder gedaagde- ontleent de Raad het volgende:
“Eiseres, laatstelijk werkzaam als taxichauffeuse bij [werkgeefster], heeft op 16 september 2002 een WW-uitkering aangevraagd. Op het aanvraagformulier heeft eiseres als reden van ontslag vermeld dat haar werkgever geen loon meer betaalt en dat zij ziek is geworden. Daarbij heeft eiseres op het aanvraagformulier aangegeven zwanger te zijn. Op de vraag wanneer eiseres weer beschikbaar is voor de arbeidsmarkt, heeft eiseres aangegeven dat zij weer beschikbaar is zodra de baby oud genoeg is. Bij besluit van 25 september 2002 heeft verweerder geweigerd een WW-uitkering toe te kennen, omdat eiseres, blijkens haar aanvraag, niet beschikbaar is voor de arbeidsmarkt. Tegen dit besluit is namens eiseres op 1 november 2002 bezwaar gemaakt. Aangevoerd is dat eiseres op 23 juli 2002 is uitgevallen wegens ziekte (...). In bezwaar is namens eiseres een brief overgelegd, waarin de werkgever wordt verzocht op grond van art. 7:629 Burgerlijk Wetboek (BW) ziekengeld te betalen.”
Bij het bestreden besluit van 5 februari 2003 heeft gedaagde het bezwaar ongegrond verklaard onder de overweging dat uit de houding en het gedrag van appellante ondubbelzinnig en eenduidig blijkt dat zij sinds 23 juli 2002 niet beschikbaar is om arbeid te aanvaarden.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en heeft daarbij overwogen dat, gelet op hetgeen appellante op het aanvraagformulier
WW-uitkering heeft vermeld en in de bezwaarprocedure heeft doen aanvoeren, houding en gedrag van appellante consequent gericht zijn geweest op het standpunt dat zij door ziekte en zwangerschap niet in staat was om te werken. Naar het oordeel van de rechtbank heeft gedaagde op goede gronden besloten dat, op basis van houding en gedrag, ondubbelzinnig is vast komen te staan dat appellante niet beschikbaar was om arbeid te aanvaarden.
De Raad onderschrijft dit oordeel van de rechtbank en maakt de overwegingen die haar tot dat oordeel hebben geleid tot de zijne.
Hetgeen in hoger beroep namens appellante is aangevoerd bevat een herhaling van hetgeen in eerste aanleg is betoogd. Nu dit door de rechtbank, als gezegd, op goede gronden is weerlegd, behoeft dit derhalve geen verdere bespreking.
Uit het vorenstaande volgt dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
Voor een proceskostenveroordeling op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht acht de Raad geen termen aanwezig.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gewezen door mr. M.A. Hoogeveen in tegenwoordigheid van P. Boer als griffier en uitgesproken in het openbaar op 20 oktober 2004.
(get.) M.A. Hoogeveen
(get.) P. Boer