ECLI:NL:CRVB:2004:AR5484
Centrale Raad van Beroep
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- G.L.M.J. Stevens
- Rechtspraak.nl
Vermindering uitkering op grond van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers vanwege inkomsten uit AOW-pensioen
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 oktober 2004 uitspraak gedaan in het geding tussen eiser, wonende te [woonplaats], en de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad. Eiser had beroep ingesteld tegen een besluit van verweerster, genomen op 4 maart 2004, waarbij zijn uitkering op grond van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 werd verminderd vanwege inkomsten uit AOW-pensioen van zijn echtgenote. Eiser betoogde dat deze vermindering in strijd was met de individualisering van uitkeringsrechten en getuigde van ongelijke behandeling van gehuwden en ongehuwden.
De Raad heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard. De Raad oordeelde dat de vermindering van de uitkering op basis van artikel 19, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet dwingendrechtelijk is en dat verweerster verplicht was deze vermindering toe te passen. De door eiser aangevoerde argumenten, hoewel invoelbaar, konden niet leiden tot een vernietiging van het bestreden besluit. De Raad verwees ook naar een eerdere uitspraak waarin werd geoordeeld dat het verschil in behandeling tussen gehuwden en ongehuwden niet in strijd was met het verbod van discriminatie, omdat het verschil voortkwam uit onvergelijkbare leefsituaties.
De uitspraak benadrukt de strikte toepassing van de wet en de beperkte ruimte voor afwijkingen op basis van individuele omstandigheden. De Raad concludeerde dat er geen termen aanwezig waren voor een vergoeding van proceskosten, en verklaarde het beroep van eiser ongegrond.