ECLI:NL:CRVB:2004:AR5489

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 oktober 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/4937 WUV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • G.L.M.J. Stevens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag uitkering voor oorlogsgetroffene wegens gebrek aan vrijheidsberoving tijdens Japanse bezetting

In deze zaak heeft eiseres, geboren in 1931 in het voormalige Nederlands-Indië, een aanvraag ingediend voor een periodieke uitkering als vervolgde op basis van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945. De aanvraag werd afgewezen door de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad, omdat eiseres volgens de verweerster geen vrijheidsberoving in de zin van artikel 2 van de Wet had ondergaan tijdens de Japanse bezetting. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij zij aanvoerde dat zij wel degelijk vrijheidsberoving had ervaren, met name door haar internering in het kamp De Wijk te Malang.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 16 september 2004. Tijdens de zitting is eiseres vertegenwoordigd door haar gemachtigde, Ph. Stuve-Berkhemer, terwijl de verweerster werd vertegenwoordigd door J.J.G.A. Theelen. De Raad heeft de argumenten van eiseres en de verweerster zorgvuldig afgewogen. Eiseres stelde dat haar oorlogservaringen leidden tot ernstige gezondheidsklachten, maar de Raad kon niet vaststellen dat eiseres tijdens de bezetting vrijheidsberoving had ondergaan. De Raad concludeerde dat de omstandigheden waaronder eiseres de bezetting had meegemaakt niet in voldoende mate verband hielden met vervolging in de zin van de Wet.

Uiteindelijk heeft de Centrale Raad van Beroep het beroep ongegrond verklaard, met de overweging dat er geen termen aanwezig waren voor een vergoeding van proceskosten. De uitspraak werd gedaan door mr. G.L.M.J. Stevens, in tegenwoordigheid van griffier E. Heemsbergen, en werd openbaar uitgesproken op 28 oktober 2004.

Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R
03/4937 WUV
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[eiseres], wonende te [woonplaats] (USA), eiseres,
en
de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad, verweerster.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Onder dagtekening 17 juli 2003, kenmerk JZ/R60/2003/0484, heeft verweerster ten aanzien van eiseres een besluit genomen ter uitvoering van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (hierna: de Wet).
Tegen dit besluit heeft eiseres bij de Raad beroep ingesteld. In aanvullende beroepschriften is uiteengezet waarom eiseres zich met het bestreden besluit niet kan verenigen.
Verweerster heeft een verweerschrift ingediend. Namens eiseres is daarop schriftelijk gereageerd door haar gemachtigde Ph. Stuve-Berkhemer te Best. Nadien is nog een schriftelijke verklaring van eiseres ingezonden.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 16 september 2004. Aldaar is voor eiseres verschenen Ph. Stuve-Berkhemer voornoemd, terwijl verweerster zich heeft doen vertegenwoordigen door J.J.G.A. Theelen, werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad.
II. MOTIVERING
In maart 2002 heeft eiseres, geboren in 1931 in het voormalige Nederlands-Indië, bij verweerster een aanvraag ingediend om toekenning van, onder meer, een periodieke uitkering als vervolgde in de zin van de Wet.
Bij besluit van 7 maart 2003, zoals na daartegen gemaakt bezwaar gehandhaafd bij het bestreden besluit, heeft verweerster deze aanvraag afgewezen. Daartoe is overwogen, samengevat, dat eiseres tijdens de Japanse bezetting van het voormalige Nederlands-Indië geen vrijheidsberoving in de zin van artikel 2 van de Wet heeft ondergaan, en dat voorts de omstandigheden waaronder eiseres die bezetting heeft meegemaakt niet in die mate met vervolging in de zin van de Wet verband houden dat gelijkstelling met de vervolgde kon plaatsvinden.
In beroep heeft eiseres aangevoerd dat zij wel degelijk vrijheidsberoving heeft ondergaan tijdens de Japanse bezettingsperiode, met name dat zij ook al enige tijd vóór 15 augustus 1945 was geïnterneerd in het kamp De Wijk te Malang. Voorts heeft eiseres erop gewezen dat zij tengevolge van haar oorlogservaringen ernstige gezondheidsklachten heeft.
De Raad overweegt als volgt.
Blijkens artikel 2 van de Wet wordt - samengevat en voor zover hier van belang - onder vervolging verstaan:
handelingen of maatregelen van de vijandelijke bezettende macht van het voormalige Nederlands-Indië, gericht tegen personen of groepen van personen op grond van hun Europese afkomst of Europees georiënteerde of gezinde instelling, welke hebben geleid tot vrijheidsberoving door opsluiting in concentratiekampen, gevangenissen of andere verblijfplaatsen waar beëindiging van het leven dan wel permanente bewaking van de vervolgde werd beoogd.
Op grond van de voorhanden gegevens - waaronder met name eerdere eigen verklaringen van eiseres als, onder meer, opgenomen in de over haar opgemaakte Sociale Rapporten, en gegevens betreffende de zuster van eiseres - heeft ook de Raad niet kunnen vaststellen dat eiseres tijdens de bezettingsjaren vrijheidsberoving in voormelde zin heeft ondergaan. Uit die gegevens komt niet anders naar voren dan dat eiseres eerst tijdens de na-oorlogse Bersiapperiode in het kamp De Wijk heeft verbleven. Blijkens namens verweerster ter zitting nog verstrekte gegevens was het kamp De Wijk bovendien al sedert het voorjaar van 1944 geen interneringskamp meer maar een opvangkamp voor personen zonder middelen van bestaan.
Ook in hetgeen verder is aangevoerd is geen grond gelegen voor vernietiging van het bestreden besluit. De Raad merkt daarbij op dat medische omstandigheden eerst aan de orde kunnen komen nadat is vastgesteld dat sprake is geweest van vervolging in de zin van de Wet of met vervolging op één lijn te stellen gebeurtenissen.
Het ingestelde beroep dient derhalve ongegrond te worden verklaard.
De Raad acht, ten slotte, geen termen aanwezig om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake een vergoeding van proceskosten.
Beslist wordt als volgt.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. G.L.M.J. Stevens, in tegenwoordigheid van E. Heemsbergen als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 28 oktober 2004.
(get.) G.L.M.J. Stevens.
(get.) E. Heemsbergen.
HD
28.09