ECLI:NL:CRVB:2004:AR5899
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- D.J. van der Vos
- G.J.H. Doornewaard
- N.J. Haverkamp
- Rechtspraak.nl
Invordering van onverschuldigd betaalde WAO-uitkering en de vaststelling van het termijnbedrag
In deze zaak gaat het om de invordering van een terug te vorderen bedrag aan onverschuldigd betaalde WAO-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van appellant. De appellant ontving sinds 1978 een WAO-uitkering, maar heeft in 1988 een dienstverband aangegaan zonder dit te melden, wat leidde tot de beëindiging van zijn uitkering en een terugvordering van f. 105.410,53. Gedaagde heeft in 2000 besloten dat de terugvordering in maandelijkse termijnen van f. 482,40 moet plaatsvinden. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar dit werd ongegrond verklaard door de rechtbank Leeuwarden.
In hoger beroep heeft appellant betoogd dat bij de vaststelling van het termijnbedrag onvoldoende rekening is gehouden met andere vorderingen die hij had, die ouder waren dan de vordering van gedaagde. De Centrale Raad van Beroep heeft echter geoordeeld dat niet is komen vast te staan dat deze andere schulden daadwerkelijk van oudere datum zijn. De Raad heeft ook vastgesteld dat gedaagde een berekening had gemaakt die niet voldoende was gemotiveerd, wat leidde tot de vernietiging van het bestreden besluit. De Raad heeft gedaagde opgedragen om een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de uitspraak.
De Raad heeft gedaagde ook veroordeeld in de proceskosten van appellant, die zijn begroot op € 966,-, en heeft bepaald dat het Uwv het betaalde griffierecht van € 109,23 aan appellant moet vergoeden. De uitspraak is gedaan op 5 november 2004.