ECLI:NL:CRVB:2004:AR5923

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 november 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02/3674 NABW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Th.G.M. Simons
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van het hoger beroep inzake termijnoverschrijding bij de Centrale Raad van Beroep

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep zich gebogen over de ontvankelijkheid van een hoger beroep dat te laat was ingediend. Appellant had hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 23 mei 2002. De termijn voor het indienen van het hoger beroep eindigde op 11 september 2002, maar het hoger-beroepschrift werd pas op 15 september 2002 ontvangen. Appellant stelde dat hij het hoger-beroepschrift op 11 september 2002 had gedateerd en dat de enveloppe met een frankeermachine was voorzien van de datum 12 juli 2002. De Raad oordeelde dat het hoger-beroepschrift niet voor het einde van de termijn ter post was bezorgd, aangezien de enveloppe niet de juiste datum droeg.

De Raad onderzocht vervolgens of de termijnoverschrijding verschoonbaar was. Appellant verklaarde dat hij na terugkeer van vakantie de uitspraak had aangetroffen en dat hij pas later de benodigde informatie had verkregen om het hoger beroep in te dienen. De Raad vond echter dat appellant in de drie weken die hem nog restten, ten minste een voorlopig hoger-beroepschrift had kunnen indienen. De termijnoverschrijding werd daarom niet verschoonbaar geacht.

De Centrale Raad van Beroep verklaarde het hoger beroep niet-ontvankelijk, wat betekende dat de eerdere uitspraak onherroepelijk was geworden. Er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door mr. drs. Th.G.M. Simons, met C.H.T.W. van Rooijen als griffier, en vond plaats op 9 november 2004.

Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R
02/3674 NABW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Westland, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Als gevolg van een gemeentelijke herindeling treedt in dit geding gedaagde in de plaats van het College van burgemeester en wethouders van de voormalige gemeente Naaldwijk. In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Naaldwijk.
Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 23 mei 2002, reg.nr. 00/2355 ABW.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van 12 oktober 2004, waar appellant is verschenen en waar gedaagde - met voorafgaand bericht - niet is verschenen.
II. MOTIVERING
De Raad ziet zich allereerst, ambtshalve, gesteld voor de vraag naar de ontvankelijkheid van het hoger beroep.
De aangevallen uitspraak is op 30 mei 2002 (in afschrift) aan partijen gezonden. De termijn voor het instellen van hoger beroep eindigde derhalve op 11 september 2002. Het hoger-beroepschrift is bij de Raad ontvangen op 15 september 2002, zodat het niet voor het einde van de termijn is ontvangen.
Nu het hoger-beroepschrift echter per post is verzonden en het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen, dient gelet op artikel 6:9, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) te worden bezien of het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd.
Het hoger-beroepschrift is gedateerd 11 september 2002 en de enveloppe waarin het is verzonden draagt de afdruk van een frankeermachine met de datum 12 juli 2002.
Ter zitting heeft appellant verklaard dat hij de enveloppe waarin het hoger-beroepschrift is verzonden zelf, door middel van een frankeermachine, heeft voorzien van de datum
12 september 2002 en dat hij vervolgens het hoger-beroepschrift op diezelfde dag in de brievenbus heeft gedeponeerd.
Daarmee staat vast dat het hoger-beroepschrift niet voor het einde van de termijn ter post is bezorgd.
Vervolgens is dan, gelet op artikel 6:11 van de Awb, aan de orde of de termijnoverschrij-ding verschoonbaar is.
Appellant heeft verklaard dat hij bij terugkeer van vakantie de aangevallen uitspraak thuis aantrof en dat toen reeds drie weken van de termijn waren verstreken. Vervolgens heeft het, aldus appellant, lang geduurd voordat hij alle voor de onderbouwing van het hoger beroep noodzakelijke informatie (die afkomstig was van derden) in zijn bezit had. Daardoor was appellant niet in staat om het hoger-beroepschrift eerder in te dienen dan hij heeft gedaan.
De Raad ziet hierin geen grond voor het oordeel dat appellant redelijkerwijs niet in ver-zuim is geweest. Niet valt in te zien waarom hij, in de drie weken die daarvoor na terug-keer van vakantie nog restten, ten minste een voorlopig hoger-beroepschrift had kunnen indienen. De termijnoverschrijding is dan ook niet verschoonbaar.
Daaruit volgt dat het hoger beroep niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
Ter voorlichting van appellant merkt de Raad nog op dat dit betekent dat de aangevallen uitspraak onherroepelijk is geworden.
Voor een veroordeling in de proceskosten is ten slotte geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Aldus gewezen door mr. drs.Th.G.M. Simons, in tegenwoordigheid van C.H.T.W. van Rooijen als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 9 november 2004.
(get.) Th.G.M. Simons.
(get.) C.H.T.W. van Rooijen.
GdJ
111