ECLI:NL:CRVB:2004:AR5946

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 oktober 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/5217 WUV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • G.L.M.J. Stevens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot gelijkstelling tweede-generatie-vervolgingsslachtoffer op basis van gewijzigde wetgeving

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 oktober 2004 uitspraak gedaan in het hoger beroep van eiseres, die verzocht om gelijkstelling als tweede-generatie-vervolgingsslachtoffer op basis van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945. Eiseres, geboren op 30 mei 1946, had in november 2002 een aanvraag ingediend om met de vervolgde gelijkgesteld te worden. Deze aanvraag werd afgewezen door de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad, met als argument dat de wet sinds 15 juli 1994 geen mogelijkheid meer biedt voor gelijkstelling van personen van de na-oorlogse generatie.

Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, waarbij zij haar bezwaren uiteenzette. Tijdens de zitting op 16 september 2004 was eiseres aanwezig, bijgestaan door haar echtgenoot, en werd verweerster vertegenwoordigd door mr. J.J.G.A. Theelen. De Raad heeft de argumenten van eiseres in overweging genomen, maar concludeerde dat het bestreden besluit in rechte stand kan houden. De Raad oordeelde dat de wetgeving duidelijk was en dat er geen ruimte was voor de door eiseres gewenste gelijkstelling.

De Raad heeft ook overwogen dat er geen termen aanwezig zijn voor een vergoeding van proceskosten op basis van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. De uitspraak werd gedaan door mr. G.L.M.J. Stevens, in tegenwoordigheid van griffier E. Heemsbergen, en werd openbaar uitgesproken. De Raad benadrukte dat de wijziging van de wet in 1994 de mogelijkheid voor nieuwe aanvragen voor gelijkstelling voor de na-oorlogse generatie heeft beëindigd, en dat eiseres niet kon worden erkend op basis van haar eerdere aanvraag uit 1974, omdat de wet inmiddels was gewijzigd.

Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R
03/5217 WUV
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[eiseres], wonende te [woonplaats], eiseres,
en
de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad, verweerster.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Onder dagtekening 29 augustus 2003 heeft verweerster ten aanzien van eiseres een besluit genomen ter uitvoering van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (hierna: de Wet).
Tegen dat besluit heeft eiseres bij de Raad beroep ingesteld. In het beroepschrift is uiteengezet waarom eiseres zich met het bestreden besluit niet kan verenigen.
Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 16 september 2004. Daar is eiseres in persoon verschenen, bijgestaan door haar echtgenoot [naam echtgenoot], en heeft verweerster zich laten vertegenwoordigen door mr. J.J.G.A. Theelen, werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad.
II. MOTIVERING
Blijkens de gedingstukken heeft eiseres, die is geboren op 30 mei 1946, in november 2002 bij verweerster een aanvraag ingediend om haar als zogenoemd tweede-generatie-vervolgingsslachtoffer met toepassing van artikel 3, tweede lid, oud, van de Wet met de vervolgde gelijk te stellen.
Deze aanvraag heeft verweerster afgewezen bij besluit van 18 februari 2003, zoals na gemaakt bezwaar gehandhaafd bij het thans bestreden besluit, op de grond dat de Wet met ingang van 15 juli 1994 de mogelijkheid tot gelijkstelling met de vervolgde niet meer kent voor personen van de na-oorlogse generatie.
In bezwaar en beroep heeft eiseres de juistheid van dit standpunt bestreden onder aanvoering dat zij ook reeds in 1974 een aanvraag ingevolge de Wet had ingediend om te worden erkend als vervolgde doch was afgewezen, terwijl aan de voet van het besluit
- dat dateert van 11 juni 1976 - staat vermeld dat zij bij gewijzigde omstandigheden desgewenst een geheel nieuwe aanvraag kon indienen, hetgeen bij de onderhavige aanvraag is geschied.
Ter beantwoording staat de vraag of het bestreden besluit, gelet op hetgeen door eiseres in beroep is aangevoerd, in rechte kan standhouden. De Raad beantwoordt die vraag bevestigend en overweegt daartoe als volgt.
Gelet op de wijziging van de Wet bij wet van 7 juli 1994, Stb. 519, is in het bestreden besluit terecht vastgesteld dat de Wet geen mogelijkheden biedt om een ná 15 juli 1994 ingekomen aanvraag om gelijkstelling van personen die behoren tot de na-oorlogse generatie, zoals eiseres, nog te honoreren.
Hetgeen eiseres heeft aangevoerd ter verklaring van het tijdstip van haar aanvraag kan - hoe begrijpelijk op zichzelf ook - hieraan niets toe- of afdoen.
De Raad merkt hierbij nog op dat, nu de Wet reeds per 15 juli 1994 is gewijzigd zoals bovenvermeld, daarmede tevens in het geval van eiseres de mogelijkheid om een nieuwe aanvraag in te dienen, zoals vermeld in het besluit van 11 juni 1976, is komen te vervallen. Van bedoelde wetswijziging heeft verweerster alle WUV-gerechtigden, waaronder ook de echtgenoot van eiseres - die zulks ter terechtzitting ook niet heeft ontkend - tijdig in kennis gesteld.
Uit voorgaande volgt dat het beroep van eiseres niet kan slagen.
De Raad acht, ten slotte, geen termen aanwezig om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake een vergoeding van proceskosten.
Beslist wordt als volgt.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. G.L.M.J. Stevens, in tegenwoordigheid van E. Heemsbergen als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 28 oktober 2004.
(get.) G.L.M.J. Stevens.
(get.) E. Heemsbergen.