ECLI:NL:CRVB:2004:AR5951
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- R.C. Schoemaker
- G. van der Wiel
- R.C. Stam
- Rechtspraak.nl
Verzekeringsplichtige dienstbetrekking tussen vennootschap en directeur/minderheidsaandeelhouder
In deze zaak, behandeld door de Centrale Raad van Beroep op 11 november 2004, staat de vraag centraal of er sprake is van een verzekeringsplichtige dienstbetrekking tussen een vennootschap en haar directeur/minderheidsaandeelhouder. De appellante, vertegenwoordigd door mr. E. den Hartog, heeft hoger beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage. De Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) treedt in dit geding op als gedaagde. De zaak betreft de periode vanaf 1 januari 2000, waarin [directeur 1] werkzaam was op basis van een managementovereenkomst, nadat hij eerder op basis van een arbeidsovereenkomst had gewerkt.
De Raad heeft vastgesteld dat [directeur 1] per 1 januari 2000 10% van de aandelen in de vennootschap bezat, wat later is uitgebreid naar 33 1/3%. De beoordeling van de verzekeringsplicht is afhankelijk van de feiten en omstandigheden van het geval, met bijzondere aandacht voor de gezagsverhouding tussen de vennootschap en de directeur. De Raad concludeert dat, ondanks de grote mate van vrijheid van [directeur 1], de meerderheidsaandeelhouder de bevoegdheid had om hem te ontslaan, wat wijst op een gezagsverhouding.
De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en de Raad ziet geen aanleiding om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. De beslissing is genomen door de voorzitter en twee leden van de Raad, met de griffier aanwezig. De uitspraak benadrukt het belang van de juridische vormgeving en de feitelijke omstandigheden bij de beoordeling van de verzekeringsplichtige dienstbetrekking.