ECLI:NL:CRVB:2004:AR6041

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 november 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/2092 CSV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • B.J. van der Net
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoofdelijk aansprakelijkheid voor niet betaalde premies sociale werknemersverzekeringswetten

In deze zaak gaat het om de hoofdelijk aansprakelijkheid van gedaagde voor niet betaalde premies ingevolge de sociale werknemersverzekeringswetten. Gedaagde was van 1 mei 1998 tot het faillissement van de vennootschap op 4 april 2000 bestuurder van de vennootschap en werd op grond van artikel 16d van de Coördinatiewet Sociale Verzekering (CSV) aansprakelijk gesteld voor de niet betaalde premies over de jaren 1998, 1999 en 2000, ten bedrage van € 90.361,--. De Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen verklaarde de bezwaren van gedaagde ongegrond, maar de Rechtbank Zutphen vernietigde dit besluit en oordeelde dat de appellant niet voldoende had gemotiveerd waarom niet alle bestuurders hoofdelijk aansprakelijk waren gesteld.

Appellant ging in hoger beroep tegen deze uitspraak. De Raad overwoog dat de appellant niet gehouden was om naast de bestuurder(s) ook de feitelijke beleidsbepalers binnen de vennootschap aan te spreken, aangezien er geen verplichting bestond om een niet in het handelsregister als bestuurder ingeschreven persoon aansprakelijk te stellen. De Raad concludeerde dat gedaagde op juiste gronden hoofdelijk aansprakelijk was gesteld en dat de aangevallen uitspraak vernietigd moest worden. De Raad verklaarde het inleidend beroep alsnog ongegrond, waarbij werd vastgesteld dat gedaagde als enig bestuurder in het handelsregister stond ingeschreven en dat er geen aanleiding was om [betrokkene] aansprakelijk te stellen, aangezien deze niet als bestuurder was ingeschreven.

De uitspraak benadrukt de noodzaak voor bestuursorganen om zorgvuldig te motiveren waarom bepaalde personen niet aansprakelijk worden gesteld, vooral in situaties met meerdere bestuurders.

Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R
03/2092 CSV
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, appellant,
en
[gedaagde], wonende te [woonplaats], gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Bij op bezwaar genomen besluit van 14 maart 2002 heeft appellant ongegrond verklaard de bezwaren van gedaagde tegen het primaire besluit van 4 april 2001, waarbij gedaagde op grond van artikel 16d van de Coördinatiewet Sociale Verzekering (hierna: CSV) hoofdelijk aansprakelijk is gesteld voor de niet betaalde premies ingevolge de sociale werknemersverzekeringswetten over de jaren 1998, 1999 en 2000, verschuldigd door [B.V. 1], voorheen [B.V. 2] (hierna: [de vennootschap]), ten bedrage van in totaal van € 90.361,-- (f 199.128,40).
De Rechtbank Zutphen heeft het tegen het besluit van 14 maart 2002 ingestelde beroep bij uitspraak van 25 maart 2003, reg.nr. 02/642 CSV gegrond verklaard, het besluit vernietigd, bepaald dat appellant met in achtneming van de uitspraak een nieuw besluit neemt op gedaagdes bezwaarschrift, appellant veroordeeld in de proceskosten van gedaagde en bepaald dat appellant de door gedaagde gestorte griffierechten dient te vergoeden.
Appellant is op bij aanvullend beroepschrift van 10 juni 2003 aangevoerde gronden van die uitspraak bij de Raad in hoger beroep gekomen.
Namens gedaagde heeft mr. R.D.L. Jansonius, belastingadviseur te Oosterbeek, bij schrijven van 29 september 2004 (met bijlagen) een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad, gehouden op 11 oktober 2004, waar voor appellant is verschenen mr. N.M.D. van Beek, werkzaam bij het Uwv. Gedaagde heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Jansonius, voornoemd.
II. MOTIVERING
De Raad ontleent aan de gedingstukken alsmede het verhandelde ter zitting de volgende feiten en omstandigheden.
Gedaagde was van 1 mei 1998 tot, het faillissement van [de vennootschap] op 4 april 2000 bestuurder van [de vennootschap], en als zodanig ingeschreven in het handelsregister van de Kamer van Koophandel. Bij het primaire besluit van 4 april 2001 is gedaagde als bestuurder van [de vennootschap] op grond van artikel 16d van de CSV hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor de door deze vennootschap verschuldigde sociale werknemersverzekeringspremies over de jaren 1998, 1999 en 2000 ten bedrage van € 90.361,-- (f 199.128,40). Bij het bestreden besluit van 14 maart 2002 heeft appellant dit standpunt gehandhaafd en de bezwaren van gedaagde ongegrond verklaard.
Gedaagde heeft zich op het standpunt gesteld dat niet hij, maar [betrokkene] (hierna: [betrokkene]) de feitelijke bestuurder was en dat hij slechts op papier als bestuurder fungeerde. Hij heeft zich nimmer met het bestuur en beleid van [de vennootschap] bezig gehouden.
De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd wegens strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) aangezien appellant indien een lichaam meerdere bestuurders heeft, gehouden is te motiveren waarom hij niet allen die zich in het Handelsregister als zodanig hebben gemanifesteerd, hoofdelijk aansprakelijk zijn gesteld. Dit geldt eveneens voor degene ten aanzien van wie het aannemelijk is dat hij het beleid van het lichaam (mede) heeft bepaald als ware hij bestuurder, aangezien deze persoon ingevolge artikel 16d, zesde lid aanhef en onder b, van de CSV, met een bestuurder wordt gelijkgesteld.
Appellant is van dit oordeel van de rechtbank in hoger beroep gekomen en heeft dit gemotiveerd bestreden. Daartoe heeft appellant aangevoerd onder verwijzing naar jurisprudentie van deze Raad d.d. 27 juni 2002, gepubliceerd in RSV 2002/219, dat het bestuursorgaan niet gehouden was naast de bestuurder(s) ook de feitelijke beleidsbepalers binnen de vennootschap aan te spreken. Er bestond geen gehoudenheid voor een aansprakelijkstelling van een niet in het handelsregister als bestuurder ingeschreven persoon.
In het onderhavige geding moet de vraag worden beantwoord of het bestreden besluit in rechte stand kan houden.
De Raad overweegt als volgt.
Met appellant moet de Raad vaststellen dat gedaagde ten tijde hier van belang als enig bestuurder van [de vennootschap] stond ingeschreven in het handelsregister. Onder verwijzing naar zijn uitspraak van 20 februari 1997, gepubliceerd in VN 1997/1496, en een niet gepubliceerde uitspraak van 14 maart 2002 (kenmerk 99/3778 Algem), bestaat er in een dergelijke situatie naar het oordeel van de Raad geen gehoudenheid van appellant tot aansprakelijkstelling van een niet in het handelsregister als bestuurder ingeschreven persoon.
Gelet op het voorgaande en tevens in aanmerking genomen dat de omstandigheden van het onderhavige geval zoals deze ter zitting van de Raad nader zijn toegelicht hiertoe evenmin de vereiste aanknopingspunten bieden, behoefde appellant volgens de Raad dan ook niet te motiveren, waarom appellant [betrokkene] niet aansprakelijk heeft gesteld, nu [betrokkene] niet als bestuurder in het handelsregister stond ingeschreven noch als direct aantoonbaar geheel gelijk te stellen bestuurder is opgetreden.
De Raad moet mitsdien concluderen dat appellant gedaagde op juiste gronden hoofdelijk aansprakelijk heeft gesteld op grond van artikel 16d, vierde lid, van de CSV.
Uit het vorenstaande vloeit voort dat de aangevallen uitspraak, voorzover aangevochten, voor vernietiging in aanmerking komt en dat het inleidend beroep alsnog ongegrond moet worden verklaard.
De Raad acht geen termen aanwezig voor toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
Beslist wordt als volgt.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten;
Verklaart het inleidend beroep alsnog ongegrond.
Aldus gewezen door mr. B.J. van der Net, in tegenwoordigheid van A.H. Hagendoorn-Huls als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 11 november 2004.
(get.) B.J. van der Net.
(get.) A.H. Hagendoorn-Huls.