ECLI:NL:CRVB:2004:AR6049

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 november 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02/661 CSV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake verzuimregistratie en feestdagenregeling

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door appellante tegen de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De zaak betreft de verzuimregistratie die voortvloeit uit de onjuiste toepassing van de feestdagenregeling. De Centrale Raad van Beroep heeft op 11 november 2004 uitspraak gedaan in deze kwestie. De appellante heeft grieven aangevoerd die uitsluitend betrekking hebben op de verzuimregistratie in verband met de feestdagenregeling, en niet op de vaststellingsverschillen die door de looninspecteur zijn vastgesteld. De Raad heeft vastgesteld dat de rechtbank eerder het bestreden besluit heeft vernietigd voor wat betreft de verzuimregistraties van 1997 en 1998, maar dat de verzuimregistratie over 1996 nog steeds ter discussie staat.

De Raad overweegt dat, gezien de eerdere uitspraak van de rechtbank, er geen rechtens te honoreren belang meer is voor appellante om hoger beroep in te stellen tegen de uitspraak van de rechtbank van 18 december 2001. De Raad concludeert dat appellante geen gronden heeft aangevoerd die de verzuimregistratie over 1996 kunnen onderbouwen, en verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door een collegiaal orgaan, waarbij de voorzitter en twee leden betrokken waren, en is openbaar uitgesproken.

De zaak is behandeld op de zitting van 23 september 2004, waar partijen niet zijn verschenen. De uitspraak is op 11 november 2004 gedaan, waarbij de Raad de beslissing heeft genomen dat het hoger beroep niet-ontvankelijk is.

Uitspraak

02/661 CSV
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellante], gevestigd te [vestigingsplaats], appellante,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan het Lisv.
Namens appellante heeft mr. M.E. Slot, belastingadviseur bij Loyens & Loeff te Rotterdam, op daartoe nader aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen de tussen partijen gewezen uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage (nr. 00/10027) van 18 december 2001.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van de Raad, gehouden op
23 september 2004, alwaar partijen niet zijn verschenen.
II. MOTIVERING
De Raad gaat bij zijn oordeelsvorming uit van de volgende feiten.
Tijdens een looncontrole in 1999 heeft de looninspecteur vastgesteld dat er ten aanzien van de jaren 1996, 1997 en 1998 sprake is geweest van vaststellingsverschillen en dat appellante in 1997 en 1998 de zogeheten feestdagenregeling onjuist heeft toegepast. Bij brief van 31 januari 2000 heeft gedaagde aan appellante medegedeeld voornemens te zijn correctienota’s op te leggen en een verzuim te registreren. Bij besluit van 20 maart 2000 is overgegaan tot die verzuimregistratie, welke registratie bij besluit op bezwaar van 25 juli 2000 (het bestreden besluit) is gehandhaafd. Ter zitting van de rechtbank heeft gedaagde medegedeeld dat toepassing van het Boetebesluit werkgevers Coördinatiewet Sociale Verzekering voor de jaren 1997 en 1998 niet tot een sanctie zou hebben geleid, naar aanleiding waarvan de verzuimregistratie voor die jaren niet is gehandhaafd. De rechtbank heeft daarop, onder gegrondverklaring van het beroep, het bestreden besluit in zoverre vernietigd en tevens het bezwaar tegen het besluit van 20 maart 2000 betrekking hebbend op de verzuimregistraties 1997 en 1998 gegrond verklaard en dat besluit in zoverre herroepen. Voor het overige heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard.
De Raad overweegt als volgt.
Als gevolg van de uitspraak van de rechtbank kan tussen partijen alleen nog als geschilpunt resteren de verzuimregistratie over 1996. Die is gebaseerd op de door de looninspecteur geconstateerde vaststellingsverschillen en heeft geen betrekking op de feestdagenregeling. In hoger beroep heeft appellante echter, evenals in bezwaar en beroep, uitsluitend grieven aangevoerd die betrekking hebben op de verzuimregistratie voorzover die voortvloeit uit de onjuiste toepassing van de feestdagenregeling. Dat appellante zich ook verzet tegen de verzuimregistratie voorzover die is gebaseerd op de vaststellingsverschillen, is de Raad niet gebleken. Dit betekent dat appellante naar het oordeel van de Raad geen rechtens te honoreren belang heeft bij het in stellen van hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank van 18 december 2001.
Het hoger beroep zal dan ook niet-ontvankelijk worden verklaard. Voor een proceskostenveroordeling acht de Raad geen termen aanwezig.
Beslist wordt als volgt.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Aldus gegeven door mr. R.C. Schoemaker als voorzitter en mr. G. van der Wiel en mr. drs. N.J. van Vulpen-Grootjans als leden, in tegenwoordigheid van mr. L.M. Reijnierse als griffier en uitgesproken in het openbaar op 11 november 2004.
(get.) R.C. Schoemaker.
(get.) L.M. Reijnierse.