ECLI:NL:CRVB:2004:AR6096
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Th.C. van Sloten
- Rechtspraak.nl
Beëindiging bijstandsuitkering wegens gezamenlijke huishouding
In deze zaak heeft appellante, die sinds 1993 een uitkering ontving op basis van de Rijksgroepsregeling werkloze werknemers, haar bijstandsuitkering zien beëindigen door het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Dronten. De beëindiging vond plaats op 11 april 2002, op grond van het vermoeden dat zij een gezamenlijke huishouding voerde met haar partner. Appellante heeft hiertegen hoger beroep ingesteld na een eerdere uitspraak van de rechtbank Zwolle, die het bezwaar tegen het besluit van 20 augustus 2002 ongegrond had verklaard.
De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat appellante en haar partner op het moment van beëindiging van de uitkering hun hoofdverblijf in dezelfde woning hadden en zorg voor elkaar droegen, wat volgens artikel 3, derde lid van de Algemene Bijstandswet (Abw) leidt tot de conclusie dat er sprake is van een gezamenlijke huishouding. De Raad heeft daarbij de verklaringen van appellante en haar partner in het kader van het onderzoek naar de rechtmatigheid van de bijstandsverlening meegewogen. Deze verklaringen gaven blijk van wederzijdse zorg, zoals gezamenlijk boodschappen doen en het koken voor elkaar.
De Raad oordeelde dat de beëindiging van de uitkering op 11 april 2002 terecht was, omdat appellante op dat moment niet langer als zelfstandig subject van bijstand kon worden beschouwd. De toekenning van een nieuwe uitkering per 19 juni 2002, gebaseerd op gewijzigde omstandigheden, kon niet afdoen aan de eerdere beëindiging. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.