ECLI:NL:CRVB:2004:AR6129
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- D.J. van der Vos
- J.E. Meijer
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de arbeidsongeschiktheidsschatting van appellante in het kader van de WAO
In deze zaak gaat het om de beoordeling van de arbeidsongeschiktheidsschatting van appellante, die in hoger beroep is gegaan tegen een besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellante had eerder een WAO-uitkering ontvangen die was vastgesteld op 80 tot 100%, maar deze werd herzien naar 45 tot 55% per 14 september 2001. Na bezwaar werd de uitkering opnieuw vastgesteld op 55 tot 65%. De rechtbank Zutphen verklaarde het beroep van appellante ongegrond, waarna zij in hoger beroep ging.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 1 oktober 2004, waarbij appellante werd bijgestaan door haar advocaat, mr. P.J.G. van der Donck. De Raad heeft de vraag beantwoord of de arbeidsongeschiktheidsschatting van gedaagde op een deugdelijke medische en arbeidskundige grondslag berust. De rechtbank had geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat appellante in staat werd geacht om bepaalde functies te vervullen, ondanks haar beperkte beheersing van de Nederlandse taal.
In hoger beroep voerde appellante aan dat gedaagde ten onrechte geen psychiatrisch onderzoek had laten verrichten. De Raad oordeelde echter dat de bezwaarverzekeringsarts voldoende had gemotiveerd dat er geen behoefte was aan een psychiatrische expertise. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de arbeidsongeschiktheidsschatting van gedaagde stand kon houden. De Raad achtte geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, wat betekent dat er geen proceskostenvergoeding werd toegekend aan appellante.