ECLI:NL:CRVB:2004:AR6241
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- G.L.M.J. Stevens
- Rechtspraak.nl
Weigering erkenning als vervolgingsslachtoffer op basis van onvoldoende bewijs van vervolging
In deze zaak heeft eiseres, geboren in 1932 in het voormalige Nederlands-Indië, een aanvraag ingediend bij de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad voor erkenning als vervolgde in de zin van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945. Eiseres stelde dat zij tijdens de Japanse bezetting in een kloosterkamp te Bogor was geïnterneerd en verzocht om een periodieke uitkering. De aanvraag werd echter afgewezen op 3 juli 2003, omdat niet was aangetoond of voldoende aannemelijk was gemaakt dat eiseres vervolging in de zin van de Wet had ondergaan.
Eiseres ging in beroep tegen dit besluit en voerde aan dat de afwijzing onterecht was. De Raad heeft de zaak behandeld op 7 oktober 2004, waarbij eiseres werd bijgestaan door haar advocaat, mr. N.R. Heilhof, en de verweerster werd vertegenwoordigd door mr. T.R.A. Dircke. De Raad heeft de argumenten van eiseres en de beschikbare gegevens zorgvuldig gewogen.
De Raad concludeerde dat de beschikbare informatie, waaronder gegevens van het Nederlandse Rode Kruis en verklaringen van familieleden, onvoldoende bewijs bood voor de gestelde vrijheidsberoving. De Raad oordeelde dat de verklaring van de zoon van de voormalige kamparts niet op eigen waarneming berustte en daarom niet de waarde had die eiseres eraan hechtte. Gezien deze bevindingen werd het beroep ongegrond verklaard en werd het bestreden besluit gehandhaafd. De Raad achtte geen termen aanwezig voor een proceskostenvergoeding.