ECLI:NL:CRVB:2004:AR6241

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 november 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/5131 WUV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • G.L.M.J. Stevens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering erkenning als vervolgingsslachtoffer op basis van onvoldoende bewijs van vervolging

In deze zaak heeft eiseres, geboren in 1932 in het voormalige Nederlands-Indië, een aanvraag ingediend bij de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad voor erkenning als vervolgde in de zin van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945. Eiseres stelde dat zij tijdens de Japanse bezetting in een kloosterkamp te Bogor was geïnterneerd en verzocht om een periodieke uitkering. De aanvraag werd echter afgewezen op 3 juli 2003, omdat niet was aangetoond of voldoende aannemelijk was gemaakt dat eiseres vervolging in de zin van de Wet had ondergaan.

Eiseres ging in beroep tegen dit besluit en voerde aan dat de afwijzing onterecht was. De Raad heeft de zaak behandeld op 7 oktober 2004, waarbij eiseres werd bijgestaan door haar advocaat, mr. N.R. Heilhof, en de verweerster werd vertegenwoordigd door mr. T.R.A. Dircke. De Raad heeft de argumenten van eiseres en de beschikbare gegevens zorgvuldig gewogen.

De Raad concludeerde dat de beschikbare informatie, waaronder gegevens van het Nederlandse Rode Kruis en verklaringen van familieleden, onvoldoende bewijs bood voor de gestelde vrijheidsberoving. De Raad oordeelde dat de verklaring van de zoon van de voormalige kamparts niet op eigen waarneming berustte en daarom niet de waarde had die eiseres eraan hechtte. Gezien deze bevindingen werd het beroep ongegrond verklaard en werd het bestreden besluit gehandhaafd. De Raad achtte geen termen aanwezig voor een proceskostenvergoeding.

Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R
03/5131 WUV
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[eiseres], wonende te [woonplaats] (België), eiseres,
en
de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad, verweerster.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Onder dagtekening 29 augustus 2003, kenmerk JZ/M60/2003/0630, heeft verweerster ten aanzien van eiseres een besluit genomen ter uitvoering van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (hierna: de Wet).
Tegen dat besluit heeft eiseres bij de Raad beroep ingesteld. In een aanvullend beroepschrift (met bijlagen) heeft eiseres uiteengezet waarom zij zich met het bestreden besluit niet kan verenigen.
Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 15 september 2004 heeft mr. N.R. Heilhof, advocaat te Heerlen, zich als gemachtigde van eiseres gesteld.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 7 oktober 2004. Aldaar is eiseres in persoon verschenen, bijgestaan door mr. N.R. Heilhof voornoemd, en heeft verweerster zich doen vertegenwoordigen door mr. T.R.A. Dircke, werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad.
II. MOTIVERING
Eiseres, geboren in 1932 in het voormalige Nederlands-Indië, heeft in januari 2003 bij verweerster een aanvraag ingediend om erkenning als vervolgde in de zin van de Wet en om toekenning van - onder meer - een periodieke uitkering als zodanig. In dat verband heeft eiseres gesteld tijdens de Japanse bezetting van het voormalige Nederlands-Indië geïnterneerd te zijn geweest in een kloosterkamp (zijnde het Ursulinenklooster) te Bogor, alwaar zij werkzaamheden heeft moeten verrichten.
Verweerster heeft de aanvraag afgewezen bij besluit van 3 juli 2003, zoals na gemaakt bezwaar gehandhaafd bij het thans bestreden besluit, op de grond - kort gezegd - dat niet is aangetoond of voldoende aannemelijk gemaakt dat eiseres vervolging in de zin van de Wet heeft ondergaan.
De Raad dient antwoord te geven op de vraag of het bestreden besluit, gelet op hetgeen door eiseres in beroep is aangevoerd, in rechte kan standhouden.
Op grond van artikel 2 van de Wet wordt - samengevat en voor zover hier van belang - onder vervolging verstaan:
handelingen of maatregelen van de vijandelijke bezettende macht van het voormalige Nederlands-Indië, gericht tegen personen of groepen van personen op grond van hun ras, geloof, wereldbeschouwing of homosexualiteit, dan wel hun Europese afkomst of Europees georiënteerde of gezinde instelling, welke hebben geleid tot vrijheidsberoving door opsluiting in concentratiekampen, gevangenissen of andere verblijfplaatsen waar beëindiging van het leven dan wel permanente bewaking van de vervolgde werd beoogd.
Volgens vaste rechtspraak dient de gestelde vrijheidsberoving voldoende aangetoond of aannemelijk te zijn.
De Raad is met verweerster van oordeel dat de voorhanden gegevens onvoldoende aanknopingspunten bieden om te kunnen aanvaarden dat eiseres tijdens de Japanse bezetting vrijheidsberoving in de zin van de Wet heeft ondergaan. Zo heeft het Informatiebureau van het Nederlandse Rode Kruis betreffende de Japanse bezettings-periode omtrent eiseres geen gegevens aangetroffen en komt uit de van de, oudere, zuster van eiseres in het kader van een aanvraag op grond van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 verstrekte gegevens voldoende naar voren dat een verblijf in het Ursulinenklooster eerst tijdens de zogenoemde Bersiap-periode heeft plaatsgehad. Daarbij komt dat blijkens de zogeheten Kampenlijst het Ursulinenklooster tijdens de Japanse bezetting dienst heeft gedaan als interneringskamp voor mannen.
Aan de in beroep overgelegde verklaring van de zoon van de voormalige kamparts kan de Raad dan ook niet die waarde hechten die eiseres daaraan gehecht wil zien, te minder nu deze verklaring niet berust op eigen waarneming.
Gezien het voorgaande bestaat voor vernietiging van het bestreden besluit geen grond. Het ingestelde beroep dient derhalve ongegrond te worden verklaard.
De Raad acht, ten slotte, geen termen aanwezig om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake een vergoeding van proceskosten.
Beslist wordt als volgt.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. G.L.M.J. Stevens, in tegenwoordigheid van J.P. Schieveen als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 18 november 2004.
(get.) G.L.M.J. Stevens.
(get.) J.P. Schieveen.