ECLI:NL:CRVB:2004:AR6262

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 november 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/6077 WUBO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • G.L.M.J. Stevens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing erkenning als burger-oorlogsslachtoffer op basis van psychische klachten

In deze zaak heeft eiser, geboren in 1938, een aanvraag ingediend bij de Pensioen- en Uitkeringsraad om erkend te worden als burger-oorlogsslachtoffer op basis van psychische klachten die hij toeschrijft aan zijn oorlogservaringen in het voormalige Nederlands-Indië. Eiser had eerder in maart 2000 en mei 2002 aanvragen ingediend, die beide waren afgewezen. De laatste afwijzing vond plaats op 24 januari 2003, waarbij verweerster stelde dat de psychische klachten van eiser, zoals slaapstoornissen en nachtmerries, niet voldoende ernstig waren om te spreken van blijvende invaliditeit volgens de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945.

Eiser heeft tegen deze afwijzing beroep ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Tijdens de zitting op 7 oktober 2004 is eiser niet verschenen, maar verweerster werd vertegenwoordigd door mr. T.R.A. Dircke. De Raad heeft de zaak beoordeeld op basis van de ingediende medische adviezen, die bevestigden dat de psychische klachten van eiser geen significante beperkingen opleverden in zijn dagelijkse leven. De Raad concludeerde dat er geen sprake was van lichamelijk of psychisch letsel dat leidde tot blijvende invaliditeit, zoals vereist door de wet.

De Centrale Raad van Beroep heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en het bestreden besluit van verweerster in stand gehouden. De Raad oordeelde dat het besluit deugdelijk was voorbereid en gemotiveerd, en dat er geen termen aanwezig waren voor een proceskostenvergoeding. De uitspraak werd gedaan op 18 november 2004 door mr. G.L.M.J. Stevens, in aanwezigheid van griffier J.P. Schieveen.

Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R
03/6077 WUBO
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[eiser], wonende te [woonplaats], eiser,
en
de Raadskamer WUBO van de Pensioen- en Uitkeringsraad, verweerster.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Onder dagtekening 23 oktober 2003, kenmerk JZ/I/70/2003, heeft verweerster ten aanzien van eiser een besluit genomen ter uitvoering van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (hierna: de Wet).
Tegen dat besluit heeft eiser bij de Raad beroep ingesteld. In het beroepschrift heeft eiser uiteengezet waarom hij zich met het bestreden besluit niet kan verenigen.
Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.
Nadien heeft verweerster, desgevraagd, de Raad nog nadere stukken doen toekomen.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 7 oktober 2004. Daar is eiser, zoals tevoren bericht, niet verschenen en heeft verweerster zich doen vertegenwoordigen door mr. T.R.A. Dircke, werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad.
II. MOTIVERING
Eiser, geboren in 1938, heeft in maart 2000 bij verweerster een aanvraag ingediend om te worden erkend als burger-oorlogsslachtoffer in de zin van de Wet en om toekenning van een periodieke uitkering. Deze aanvraag heeft eiser gebaseerd op gezondheidsklachten die naar zijn mening een gevolg zijn van zijn oorlogservaringen in het voormalige Nederlands-Indië.
Verweerster heeft die aanvraag overeenkomstig ter zake ingewonnen medische adviezen afgewezen bij besluit van
15 december 2000, zoals na gemaakt bezwaar gehandhaafd bij het besluit van 31 mei 2001. Daartoe is overwogen dat eiser weliswaar is getroffen door oorlogsgeweld in de zin van de Wet - te weten zijn internering in een tweetal kampen tijdens de zogenoemde Bersiap-periode - maar dat niet is voldaan aan de ingevolge de Wet tevens geldende eis dat sprake is van lichamelijk en/of psychisch letsel tengevolge van de ondervonden calamiteiten, leidend tot blijvende invaliditeit. In het bijzonder is overwogen dat er bij eiser geen sprake is van een psychiatrisch toestandsbeeld c.q. ziekte of gebrek en de bij hem aanwezige lichamelijke klachten niet in verband staan met zijn oorlogservaringen.
In mei 2002 heeft eiser bij verweerster wederom een aanvraag ingediend om hem te erkennen als burger-oorlogsslachtoffer in de zin van de Wet en in aanmerking te worden gebracht voor - onder meer - een periodieke uitkering. In dat verband heeft eiser aangevoerd dat met name zijn psychische klachten in ernst zijn toegenomen.
Deze aanvraag heeft verweerster afgewezen bij besluit van 24 januari 2003, zoals na daartegen gemaakt bezwaar gehandhaafd bij het thans bestreden besluit. Hiertoe heeft verweerster overwogen dat thans weliswaar sprake is van met de oorlogservaringen verbandhoudende psychische klachten (te weten slaapstoornissen en nachtmerries), maar dat de bij eiser aanwezige psychische klachten geen dusdanige beperkingen opleveren dat gesproken kan worden blijvende invaliditeit in de zin van de Wet, terwijl de lichamelijke klachten niet voortkomen uit het door eiser ondergane oorlogsgeweld.
Ter beantwoording staat de vraag of het bestreden besluit, gelet op hetgeen door eiser in beroep is aangevoerd, in rechte kan standhouden.
Dienaangaande overweegt de Raad als volgt.
De zienswijze van verweerster is in overeenstemming met adviezen van een tweetal geneeskundig adviseurs van de Pensioen- en Uitkeringsraad, welke adviezen berusten op een rapport van onderzoek van eiser op 2 december 2002 door een van de adviseurs, de arts N.F. Vogel, en op informatie uit de behandelde sector. In deze adviezen is aangegeven dat bij eiser inmiddels sprake is van psychische klachten (slaapstoornissen en nachtmerries) maar dat deze slechts geringe beperkingen opleveren in zijn dagelijkse activiteiten, zodat nog immer niet kan worden gesproken van invaliditeit in de zin van de Wet, terwijl de lichamelijke klachten van eiser zien op constitutionele aandoeningen welke niet in verband met de oorlogservaringen kunnen worden gebracht.
De Raad acht het bestreden besluit op grond van deze adviezen deugdelijk voorbereid en gemotiveerd.
Uit de ter beschikking staande medische gegevens is de Raad niet kunnen blijken van enig aanknopingspunt om te twijfelen aan de juistheid van het door verweerster, in het spoor van haar geneeskundig adviseurs, op basis van die gegevens ingenomen standpunt dat geen sprake is van tot invaliditeit leidend lichamelijk of psychisch letsel.
Gezien het vorenstaande kan het bestreden besluit in rechte standhouden en dient het beroep van eiser ongegrond te worden verklaard.
De Raad acht, ten slotte, geen termen aanwezig om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuurswet inzake een vergoeding van proceskosten.
Beslist wordt als volgt.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. G.L.M.J. Stevens, in tegenwoordigheid van J.P. Schieveen als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 18 november 2004.
(get.) G.L.M.J. Stevens.
(get.) J.P. Schieveen.