ECLI:NL:CRVB:2004:AR6423

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 november 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02/4296 WAZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning volledige WAZ-uitkering en schadevergoeding wettelijke rente

In deze zaak, die voor de Centrale Raad van Beroep diende, ging het om de toekenning van een volledige WAZ-uitkering aan de appellant, die eerder een gedeeltelijke uitkering had ontvangen. De appellant had bezwaar gemaakt tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) dat hem een uitkering had toegekend op basis van een mate van arbeidsongeschiktheid van 55 tot 65%. Het bezwaar werd door het Uwv ongegrond verklaard, waarna de rechtbank Maastricht het beroep tegen dit besluit eveneens ongegrond verklaarde. De appellant ging in hoger beroep, vertegenwoordigd door zijn advocaat, mr. F.E.H.M. van Aken.

Tijdens de procedure heeft het Uwv een nieuwe beslissing op bezwaar genomen, waarbij werd medegedeeld dat de eerdere besluiten niet werden gehandhaafd. De nieuwe beslissing hield in dat de appellant met terugwerkende kracht vanaf 31 augustus 1999 recht had op een volledige WAZ-uitkering. De Raad heeft vastgesteld dat het bestreden besluit op arbeidskundige gronden niet kon standhouden, omdat er geen geschikte functies voor de appellant beschikbaar waren. De Raad heeft besloten dat het onderzoek ter zitting achterwege kon blijven, omdat beide partijen hiermee instemden.

De Raad heeft het verzoek van de appellant om toepassing van artikel 8:73 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) toegewezen, wat betekent dat de appellant recht had op schadevergoeding in de vorm van wettelijke rente over de na te betalen uitkering. Daarnaast heeft de Raad de gedaagde, het Uwv, veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de appellant, die in totaal € 966,- bedroegen. De uitspraak werd gedaan door mr. K.J.S. Spaas, met mr. A. Westerink-Hendriks als griffier, op 9 november 2004.

Uitspraak

02/4296 WAZ
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan het Lisv.
Bij besluit van 21 februari 2001 heeft gedaagde aan appellant met ingang van 31 augustus 1999 een uitkering ingevolge de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsonge- schiktheid van 55 tot 65%.
Appellant heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 8 juli 2001, hierna: het bestreden besluit, heeft gedaagde dit bezwaar ongegrond verklaard.
De rechtbank Maastricht heeft bij uitspraak van 9 juli 2002, reg. nr. AWB 2001/937 WAZ het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
Namens appellant is mr. F.E.H.M. van Aken, advocaat te Geleen, op bij aanvullend beroepschrift vermelde gronden van die uitspraak in hoger beroep gekomen.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend, waarin is medegedeeld dat het bestreden besluit alsmede de primaire beslissing van 21 februari 2001 niet worden gehandhaafd.
Bij brief van 27 juli 2004 heeft gedaagde aan de Raad medegedeeld dat er een nieuwe beslissing op het bezwaar is genomen en een afschrift van die beslissing bijgevoegd.
Desgevraagd heeft de opvolgend gemachtigde van appellant, mr. R.C. Breuls, advocaat te Geleen, bij brief van 25 augustus 2004 medegedeeld dat met de nieuwe beslissing op bezwaar volledig aan de bezwaren van appellant tegemoet wordt gekomen.
Desgevraagd hebben partijen toestemming gegeven de behandeling van het geding ter zitting van de Raad achterwege te laten.
II. MOTIVERING
Gelet op de vanwege partijen gegeven toestemming daartoe heeft de Raad bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft en het onderzoek gesloten.
Gedaagde heeft een nieuwe beslissing op bezwaar genomen omdat was gebleken dat het bestreden besluit op arbeidskundige gronden geen stand kon houden. Blijkens een bij het verweerschrift gevoegd rapport van de bezwaararbeidsdeskundige van 9 januari 2003 mocht er geen schatting plaatsvinden op de feitelijke verdiensten omdat appellant kort na de datum waarop de wachttijd afliep zijn werkzaamheden heeft gestaakt. Een theoretische schatting leverde geen voor appellant geschikte functies op. Bij de nieuwe beslissing op bezwaar is aan appellant medegedeeld dat aan hem met ingang van 31 augustus 1999 een volledige WAZ-uitkering wordt toegekend, dat zijn inkomsten over de periode 31 augustus 1999 tot 1 januari 2000 op de uitkering worden gekort en dat de uitkering vanaf 1 januari 2000 weer volledig wordt uitbetaald.
Nu het bestreden besluit door gedaagde is ingetrokken en namens appellant een verzoek is gedaan om toepassing van artikel 8:73 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft appellant belang behouden bij een vernietiging van de aangevallen uitspraak en het bestreden besluit, zodat de Raad daartoe zal overgaan.
Ingevolge 's Raads jurisprudentie dient het verzoek om toepassing van artikel 8:73 van de Awb te worden toegewezen. Wat betreft de wijze waarop gedaagde de aan appellant toekomende vergoeding, bestaande uit de wettelijke rente over de na te betalen uitkering dient te berekenen, volstaat de Raad te verwijzen naar zijn uitspraak van 1 november 1995, gepubliceerd in JB 1995/314.
Met betrekking tot de proceskosten overweegt de Raad het volgende.
De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Awb gedaagde te veroordelen in de proceskosten van appellant in beroep en in hoger beroep.
Deze kosten worden begroot op € 644,- voor verleende rechtsbijstand in eerste aanleg en € 322,- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep, in totaal € 966,-.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep tegen het bestreden besluit gegrond en vernietigt dat besluit;
Veroordeelt gedaagde tot vergoeding van schade als hiervoor is aangegeven;
Veroordeelt gedaagde in de proceskosten van appellant, in eerste aanleg tot een bedrag groot € 644,- en in hoger beroep tot een bedrag groot € 322,-, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen;
Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan appellant het betaalde recht van € 109,23 vergoedt.
Aldus gegeven door mr. K.J.S. Spaas in tegenwoordigheid van mr. A. Westerink-Hendriks als griffier en uitgesproken in het openbaar op 9 november 2004.
(get.) K.J.S. Spaas.
(get.) A. Westerink.