ECLI:NL:CRVB:2004:AR6802
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Ch. van Voorst
- Ch.J.G. Olde Kalter
- M.S.E. Wulffraat-van Dijk
- Rechtspraak.nl
Intrekking van WAO-uitkering na beoordeling van medische gegevens en arbeidsongeschiktheid
In deze zaak gaat het om de intrekking van de WAO-uitkering van appellante, die werkzaam was als schoonmaakster. Appellante heeft zich op 7 september 1998 ziek gemeld met klachten aan haar rechterarm en rechterbeen. Na een onderzoek door verzekeringsarts J.W. de Klein op 21 juli 1999, werd appellante als gedeeltelijk arbeidsongeschikt beoordeeld, met een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%. De rechtbank heeft het beroep tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond verklaard, waarna appellante in hoger beroep ging.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 20 oktober 2004. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank en het Uwv onvoldoende waarde hebben gehecht aan het rapport van klinisch-psycholoog drs. B.N.V. Hoogeveen, waarin werd gesteld dat zij volledig arbeidsongeschikt was. De Raad heeft echter vastgesteld dat appellante de vastgestelde fysieke beperkingen niet heeft betwist en dat het hoger beroep zich enkel richtte op de psychische beperkingen.
De Raad heeft de conclusies van Hoogeveen niet gevolgd, omdat deze niet werden ondersteund door objectieve gegevens en niet overeenkwamen met de bevindingen van andere medici die appellante hadden onderzocht. De Raad heeft geoordeeld dat er geen aanleiding was om psychische beperkingen aan te nemen en dat de geselecteerde functies voor appellante geschikt waren. De intrekking van de WAO-uitkering per 18 januari 2001 werd dan ook gerechtvaardigd geacht, en de eerdere uitspraken van de rechtbank werden bevestigd.