ECLI:NL:CRVB:2004:AR6833
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- B.J. van der Net
- N.J. van Vulpen-Grootjans
- M.C.M. van Laar
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van termijnoverschrijding bij indienen gronden bezwaar in bestuursrechtelijke procedure
In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Breda, waarin het bezwaar van appellant tegen een besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen niet-ontvankelijk was verklaard. De rechtbank oordeelde dat appellant na de ontvangst van de brief van gedaagde, waarin hij werd uitgenodigd om de gronden van zijn bezwaar aan te geven, voldoende tijd had om deze gronden in te dienen. Appellant stelde dat hij een telefonische toezegging had ontvangen van gedaagde, waarin werd aangegeven dat hij nog tot vier weken na ontvangst van de brief de gronden kon indienen. Gedaagde ontkende echter dat een dergelijke toezegging was gedaan.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 21 oktober 2004, waarbij appellant in persoon aanwezig was, maar gedaagde zich niet heeft laten vertegenwoordigen. De Raad heeft de argumenten van appellant en de rechtbank zorgvuldig overwogen. De Raad concludeert dat appellant niet heeft aangetoond dat er een toezegging is gedaan die hem meer tijd zou geven om zijn bezwaar in te dienen. Bovendien heeft de Raad vastgesteld dat gedaagde bevoegd was om het bezwaar niet-ontvankelijk te verklaren op basis van de niet-naleving van de formele vereisten zoals gesteld in artikel 6:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank en bevestigt de uitspraak. Er zijn geen feiten of omstandigheden aangevoerd die erop wijzen dat gedaagde niet in redelijkheid heeft kunnen besluiten om het bezwaar niet-ontvankelijk te verklaren. De Raad acht het hoger beroep dan ook ongegrond en bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank. De beslissing is openbaar uitgesproken op 25 november 2004.