ECLI:NL:CRVB:2004:AR6865
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Bevestiging van eerdere uitspraken inzake gedifferentieerde premie op grond van de WAO
In deze zaak gaat het om de intrekking van het hoger beroep tegen de vaststelling van de voor de werkgeefster geldende gedifferentieerde premie op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). De Centrale Raad van Beroep heeft op 25 november 2004 uitspraak gedaan in de gedingen tussen de appellante, vertegenwoordigd door J.H.C. van Dongen, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De zaak betreft de premiejaren 1998, 1999 en 2002, waarbij de gedaagde besluiten heeft genomen die betrekking hebben op de vaststelling van de premie. De appellante heeft in hoger beroep diverse beroepsgronden aangevoerd, waaronder een schending van artikel 4, achtste lid van het ILO-verdrag C103 en het uitblijven van herbeoordelingen van de toegekende uitkeringen. Tijdens de zitting heeft de gemachtigde van appellante echter deze beroepsgronden niet langer gehandhaafd. De Raad heeft vastgesteld dat de overige gronden die in hoger beroep zijn aangevoerd, reeds in eerdere rechtspraak zijn verworpen. De Raad heeft besloten om de aangevallen uitspraken te bevestigen, zonder aanleiding te zien voor een kostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en de betrokken partijen zijn op de hoogte gesteld van de beslissing.