ECLI:NL:CRVB:2004:AR6963

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 november 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02/6374 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H. van Leeuwen
  • M. M. van de Kade
  • H. J. Simon
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning WAO-uitkering en terugvordering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen een besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) tot terugvordering van een ten onrechte betaalde WAO-uitkering. De terugvordering betrof een bedrag van f 20.637,20 dat in de periode van 1 mei 1999 tot 1 november 2000 onterecht was uitgekeerd. Appellante had bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar dit werd ongegrond verklaard door de rechtbank Rotterdam op 21 november 2002. Hierop heeft appellante hoger beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 8 oktober 2004 heeft de gemachtigde van gedaagde het bestreden besluit tot terugvordering ingetrokken. Dit gebeurde omdat er inmiddels een nieuw besluit was genomen op 16 juli 2003, waarbij aan appellante een WAO-uitkering was toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Hierdoor was de grondslag voor de terugvordering komen te vervallen.

De Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat appellante geen belang meer had bij de vernietiging van het bestreden besluit, en heeft het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard. Tevens is gedaagde veroordeeld in de proceskosten van appellante, die bestonden uit € 322,- aan kosten van rechtsbijstand. Daarnaast is bepaald dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen het door appellante betaalde griffierecht in eerste aanleg en in hoger beroep dient te vergoeden. De uitspraak is gedaan op 19 november 2004.

Uitspraak

02/6374 WAO
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellante], wonende te [woonplaats], appellante,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder gedaagde mede verstaan het Lisv.
Gedaagde heeft bij besluit van 15 maart 2001 de in de periode 1 mei 1999 tot 1 november 2000 ten onrechte betaalde uitkering krachtens de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) ten bedrage van f 20.637,20 van appellante teruggevorderd. Bij besluit van 28 februari 2002 heeft gedaagde het door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
De rechtbank Rotterdam heeft bij uitspraak van 21 november 2002, nr. WAO 02/797-ZET, het beroep tegen dit besluit ongegrond verklaard.
Appellante heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad, gehouden op 8 oktober 2004, waar appellante, zoals schriftelijk was aangekondigd, niet is verschenen en waar gedaagde zich heeft doen vertegenwoordigen door A.H.G. Boelen, werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.
II. MOTIVERING
Tijdens de mondelinge behandeling van het onderhavige geding ter zitting van de Raad heeft de gemachtigde van gedaagde het (bestreden) besluit tot terugvordering ingetrokken, omdat inmiddels bij besluit van 16 juli 2003 per 13 mei 1999 aan appellante een uitkering krachtens de WAO berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100% is toegekend en derhalve de grondslag aan het thans bestreden besluit tot terugvordering is komen te ontvallen.
Nu niet gebleken is dat appellante nog enig belang heeft bij vernietiging van het bestreden besluit, zal de Raad het hoger beroep tegen dit besluit niet-ontvankelijk verklaren.
Het vorenstaande brengt mee dat gedaagde dient te worden veroordeeld in de proceskosten van appellante, bestaande uit € 322,- aan kosten van rechtsbijstand in eerste aanleg.
Voorts ziet de Raad aanleiding te bepalen dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan appellante het door haar betaalde griffierecht in eerste aanleg en in hoger beroep vergoedt.
Derhalve dient te worden beslist als volgt.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk;
Veroordeelt gedaagde in de proceskosten van appellante ten bedrage van € 322,-, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen;
Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan appellante het gestorte griffierecht van € 109,23 vergoedt.
Aldus gegeven door mr. H. van Leeuwen als voorzitter en mr. M.M. van de Kade en
mr. H.J. Simon, in tegenwoordigheid van M. Gunter als griffier en uitgesproken in het openbaar 19 november 2004.
(get.) H. van Leeuwen.
(get.) M. Gunter.
RG