ECLI:NL:CRVB:2004:AR7018
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Ch. van Voorst
- Ch. J.G. Olde Kalter
- M.S.E. Wulffraat-van Dijk
- Rechtspraak.nl
Weigering om terug te komen van eerdere besluiten inzake WAO-uitkering en Ziektewet met betrekking tot appellante
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen besluiten van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) met betrekking tot haar arbeidsongeschiktheid en de toekenning van een WAO-uitkering. Appellante, geboren in 1971, meldde zich in 2000 ziek na jarenlang als agrarisch medewerkster en schoonmaakster te hebben gewerkt. De verzekeringsarts S.R. Portier concludeerde dat appellante lijdt aan longklachten en myalgie, wat leidde tot een beoordeling van minder dan 15% arbeidsongeschiktheid. Gedaagde weigerde haar een WAO-uitkering toe te kennen, omdat appellante niet als arbeidsongeschikt werd beschouwd. Appellante heeft geen bezwaar gemaakt tegen dit besluit, waardoor het in rechte onaantastbaar werd.
Later verzocht appellante om herziening van het besluit, maar gedaagde concludeerde dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die een herziening rechtvaardigden. De bezwaarverzekeringsarts J.H. Logger bevestigde deze conclusie. In een ander besluit werd appellante op basis van een andere beoordeling door een verzekeringsarts volledig arbeidsongeschikt geacht, wat leidde tot een WAO-uitkering. De Raad overweegt dat de eerdere besluiten van gedaagde niet meer van toepassing zijn door deze nieuwe beoordeling.
De Raad oordeelt dat gedaagde bevoegd was om de aanvraag van appellante af te wijzen op basis van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden waren. De Raad bevestigt het eerste besluit van gedaagde, maar vernietigt het tweede besluit, omdat de eerdere schatting van arbeidsongeschiktheid niet langer geldig is. Gedaagde wordt opgedragen om een nieuw besluit te nemen op het bezwaar tegen het besluit van 13 september 2001.